325 DE HAAGSCHE PORCELEINFABRIEK. één jaar. deszelfs huisvrouw door de houders dier wissels dusdanig overvallen is geworden, dat sij genoodzaakt is geweest haar te resolveeren den Hage te verlaten en hem suppl. na te reysen om van die saken mondelings verslag te doen, dat hij suppl. door zijne huisvrouwe naricht van die saken bekomen hebbende wegens de moeilijkheden die hij te Darmstad in de lichtinge van voorss. capitael ontmoetede, terstond niet hebbende kunnen terugkeeren, egter op aanhoudentheid van zijne huisvrouw sich noch heeft moeten resolveeren van onverrichter zake van Darmstad te retourneeren om zijne zaken aangaande zijn fabricq te ’s Hage in ordre te gaan brengen, doch dat hij suppl. onderweg tot zijn allergrootste leedwezen heeft vernomen, dat desselvs crediteuren het vertrek van zijne huisvrouwe hebben aangenomen, als sij het fabricq en den boe del daardoor hadde geabandonneerd en desolaet laeten liggen, ja selvs dat denselven daarvoor gehouden is geworden en curateuren over denselven reeds waaren aangestelddaar nochtans des suppl. intentie noyt is geweest, nochte noch is om sijn fabricq op dusdaanige wijze te aban- donneeren, nemaar hetzelve zooveel mogelijk te continueeren en zorge te dragen, dat sijne crediteuren volkomentlijk en eerlijk voldaan worden, nochte ook dat het vertrek van zijne huisvrouw voor eene verlatinge van den boedel kan worden aangesien, te meer daar hij suppl. soo als kennelijk was tot verrichtinge van zijne affairens buitenslands was en dit poursuit op desselfs boedel niet anders kan aangesien worden dan de vrucht van kwaaddenkende en benijdende crediteuren. Dat hij suppl. al over lang zoude geretourneert weesen tot verrich tinge van zijne zaken en redresseeringe van zijn fabricq en boedel, waartoe hij zijne aanwezentheid hoogst noodig oordeelt, indien hij niet bewust was, dat de saken buyten sijne schuld of toedoen sich tans in sulkdanige omstandigheeden bevindende, door de gretigheid zijner cre diteuren, op zijn persoon nadere poursuites soude gedaan worden. Dat hij suppl. echter vooruit siet, dat indien het hem geoorloft was van vrij in ’s-Hage te mogen komen, sonder dat desselfs crediteuren vermogten, hem in zijn persoon te molesteeren, hij alsdan zijnen boedel en fabricq daar heenen gemakkelijk soude dirigeeren dat sijne credi teuren volkomentlijk voldaan of verseekert wierden en het fabricq konden blijven stand grijpen, daar integendeel zoo hem zulks niet toegelaeten wierde hij tot zijn uitterste nadeel soude moeten ondervinden dat zijn fabricq te niet ginge en dat den eenen en anderen crediteur zijne on geldige pretensiën soude doen gelden welk teffens, ook soude strekken tot nadeel van de deugdelijke pretensiën van de overige crediteuren. Redenen waeromme den suppl. enz. versoekende sureté de corps voor den tijd van (w g.) Johann Frantz van Lyncker. Door de Staten van Holland gesteld in handen van het Hof, 25 Sept. 1788. Het Hof ordonneert den suppl. en de voornaamste crediteuren op den October 1788 te compareeren, 26 Sept. 1788. Rijksarchief den Haag.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1914 | | pagina 335