-
DE HAAGSCHE PORCELEINFABRIÈK.
33°
12.
20.
21
Rhijnland
aan de Ed.
aandeelen der voorsz. negotiatie bij uitlooting en dus telken jaare
duyzend guldens na primo February 1782, tot primo Februari 1786
aan de respective participanten welker portiën in voege voorsz.
waaren uitgeloot promtelijk heeft afgelost en voldaan.
Art. ii. welke aflossinge en voldoeninge van eenige der voorsz. aan
deelen gefaciliteerd is geworden.
door de tot den jaare 1786 bij voorz. Magistraat van ’s Hage
aan den gedaagde continued gereedelijk verleende permissie tot
het uitloten van eenige in voorsz. fabriek vervaardigde porcelainen.
13. dan dat de gedaagde niet alleen tot zijn leedwezen heeft moeten onder
vinden dat men (niettegenstaande hij seedert de overneeming van
voorsz. fabricq met diverse calamiteyten en desastres had geworsteld.
14. en hij egter intusschen zoo voor de intressen der capitalen, die
ten zijne laste loopende waren, als voor die lieden die in zijne
fabricq wierden geemployeerd, mitsgaders ook voor de lasten
welke van burgers worden gevorderd verplicht was te zorgen).
15. al seedert den jaare 1786 difficiel heeft gemaakt het debiteeren
van zijne alhier vervaardigde porcelainen bij wegen van loterij.
16. maar ook dat des gedaagdes nu laatst aan voors. Ed. Achtb.
Magistraat van ,s Hage versogte permissie om alhier in ’s Hage
weeder bij wijze van uitlooting een verkoop van porcelainen
te mogen houden, gedeclineert is geworden.
17. dat de gedaagde in dat gerust vertrouwen dat het
Agtb. Heeren Schout en Burgemm v. d. Hage
18. die bevoorens immers tot den jaare 1786 zoo door het verleenen
van gunsten aan als door het op zig neemen der Sur-Intendance
over de Negotiatie en van het bevorens zoo gereedelijk accor-
deeren van consent tot het uitlooten van porcelainen uit des
gedaagdes fabricq.
19. ten duydelijkste hun geneegendheid voor de gemelde fabricq aan
den dag had gelegt, zoo al niet aangenaam, immers onverschillig
zoude zijn geweest hoezeer gemelde Ed. Achtb. thoen niet
verleende de in voegen voorsz. bij den gedaagde versogte
permissie tot uitloting
dat gedaagde ergens elders buiten jurisdictie in zoodanig ver-
soek als hij aan gemelde Ed. Agtb Schout en Schepenen van
’s Hage had gedaan kwam te reusseeren.
dat de gedaagde mitsdien in de omstandigheeden waarin hij
verkeerde recours had genomen tot den Hooged. Heer Bailliuw
van Rhijnland en van denselve had versogt, gelijk sulks ook
aan den gedaagde gratieuselijk is geaccordeert geworden, speciaal
consent of permissie,
22. omme in de bailluage van Rhijnland en wel in den dorpe van
Voorburg een verkoopinge off uitlootinge van porcelainen ten
overstaan van Gerechte aldaar te mogen doen en houden.