de Unie, zie mijn Haagsche
Hij was tresorier-generaal van
Cohieren I, Jaarboek 1913 blz. 16.
afgebeeld. Wat er met deze schilderij in de dagen van zijn ontstaan
gebeurd is, is moeilijk meer na te gaan. De notulen over dat tijd
perk spreken er niet over. Eerst in die van 2 Mei 1736 wordt het
vermeld. Toen schonk de „Vrouwe van Zeelhem” het stuk aan
de broederschap. Wij lezen er:
„Laestelijk is de Heer Pensionaris Thierens versogt en gecom-
„mitteert omme uyt name deser noble confrérie de Vrouw van
„Zeelhem te gaen begroeten en bedanken voor het aenziens-
„waerdig present van de schilderij, verbeeldende eene vergadering
„van de WelEde Heeren Deecken, Hoofdmannen, Raden, Vendrig
„en verdere Ministers respe der aloude en noble confrérie van den
„Ridder St. Joris inden Hage; bij haer Ede jongstleden aan wel
gemelde deese confrérie, gedaen, altans hangende in de beneede
„voorkamer van haer Doele”.
Het is wel niet anders mogelijk dan uit de hier aangehaalde
woorden de conclusie te trekken, dat het stuk nu pas in den
Doelen hing, en dus te voren geheel het eigendom was van de
„Vrouwe van Zeelhem”. De vraag is nu: hoe kwam deze dame
aan dit oude stuk? Het volgende antwoord lijkt mij het meest
waarschijnlijk. De Vrouwe van Zeelhem was de echtgenoote van
Constantijn Huygens, (achterkleinzoon van den dichter) en heette
zelve Philippina Doubleth. Zien wij nu, dat de eenige Doubleth,
die bestuursfuncties in de Confrérie bekleedde was Philippus
Doubleth, die in 1611 en 1612 oudste hoofdman was, en in het
laatstgenoemde jaar overleed, in rechte lijn voorvader van de
Vrouwe van Zeelhem, dan is hare relatie tot het schilderij, dat
immers blijkens de costuums juist uit die jaren wezen moet, reeds
duidelijk. Waarschijnlijk heeft Doubleth, die zéér vermogend was,
den schilder betaald, terwijl tengevolge van zijn overlijden in 1612
de verrekening met de andere afgebeelden niet plaats had. Zoo
bleef het stuk eigendom van zijne erven, die 125 jaar wachtten,
vóór zij het aan de Confrérie schonken.
Het lijkt dus wel waarschijnlijk, dat de bestuurders uit het laatste
jaar van Doubleths leven op het stuk zijn afgebeeld. Gelukkig zijn
ons van enkele van hen nog andere portretten bewaard waarmede
DE BROEDERSCHAP DER SCHUTTERS VAN ST. JORIS TE ’s GRAVENHAGE.
90
■t