ende meer camerkens timmeren die mede gedistribueert sullen wor
den als vooren. Ende will dat nae zijnre ende zijner huysvrouwen
doot de pastoir van den Haege in der tijt wesende met twee burge
meesters ende den baillu van den Haege de distributie van deselve
camerkens ende bewaerringhe vant selve oratoir oft bedehuys sullen
hebbe op huerluyden consciëntie.
Ende opdat dit mijne uyterste wille ende meyninghe is dat
deze donatie, genoempt donatio inter vivos, huer volcommen effect
mach sorteeren, soe hebbe ick gebeden mr. Rutgert van Ylen advo-
caet voor den Hove van Hollandt, deze mijne donatie ende gifte
voor den armen te willen ontfangen, welcke voirscreven gifte bij
de voirscrevene donateur alsulcx gedaen, ick Rutger voirscreven
in faveur voirscreven ter eeren Godts gaerne ontfangen hebbe”.
Zoolang de Spanjaarden hier nog baas waren, is ongetwijfeld
de pastoor gekend in de vergeving van de huisjes, maar toen de
eerste jaren van den Tachtigjarigen Oorlog voorbij waren, schijnt
de stedelijke regeering hem als hij er nog was, wat echter onge
twijfeld het geval zal zijn geweest daar in de tachtiger jaren wel
niet de geheele bevolking van Den Haag het R. K. geloof zal hebben
vaarwel gezegd als quantité négligeable te hebben beschouwd.
Cornells Barthout Jansz. overleed twee jaren na zijn donatie;
in 1565 en 12 Oct. van dat jaar ontvingen schout, burgemeesteren
en schepenen den donatiebrief benevens een codicil d d. 15 Feb.
van dat jaar, waarbij Pieter Cornelisz werd benoemd tot levens
lang administrateur „en toeziender van de besproken goederen en
renten die daervan reekening sal doen in handen van Schout, Burge
meesteren ende Gerechte, mitsgaders die pastoor van de Haghe”.
Uit een verklaring van den „vijfden dach van September anno XV
twee en negentig” blijkt dat genoemde Pieter Cornelisz „uyt sonder-
linghe affectie (die hij seyt te hebben)” nog twee huisjes wilde
laten zetten „ten behoeve van den armen” op een stuk grond ten
westen grenzende aan het hofje „ten goed behagen van den voorsz.
baljuw ende burgemeesteren”. Na den dood van hem en zijn vrouw
zouden „die burgemeesteren in der tijt de distributie van deselve
twee huyskens hebben in der manieren als zyluyden van de andere
huyskens bij de voorsz Barthout aldaer gefondeert doende sijn.
Behoudelic dat degeene, die ten tijde van suppliants ende sijne
huysvrouwen overlijden in deselve huyskens woonende sijn, tselve
1
140
OVER HAAGSCHE HOFJES.