’s Gravenhage, I, blz. 92. Zie: De Riemer, Beschrijving van om Den Haag te overreden hadden geen resultaat, onder het platteland waren gerekend? Deze opvatting, die niet van spitsvondigheid is vrij te pleiten, werd voorgestaan door de besloten steden en wel ’t nadrukkelijkst door Delft, de het dichtst bij Den Haag gelegen brouwstad, welke dus van concurrentie van den kant van brouwerijen daar ter plaatse het meest te vreezen had. Den Haag stoorde zich daaraan echter niet. In November 1573 had men aan den Gouverneur verzocht, dat hij den Gouverneur van Haarlem zou vragen om eenige „brouketelen ende cuypen, die aldaer mochten geconfisqueert zijn”, ten einde „in den Hage brou- werien te mogen stellen”. Kort daarop moet er een brouwerij ge komen zijn, althans uit een ordonnantie van Januari 1574 blijkt van het bestaan daarvan, en uit de bewoordingen dier ordonnantie kunnen wij opmaken, dat men daarmee ook aan den wensch der militaire overheid tegemoetgekomen was: wij lezen toch van „seeckere brouwerye opt Spoye” gestelt „tot prouffyt, gemack ende geryff van d’inwoonders van den Hage ende oock mede vant leeger van de Conincklijke Majesteit dat hier jegenwoirdich es”de ordonnantie spreekt dan verder van de plicht der bewoners van het Spui om de buurt en vooral het water rein te houden van vuilnis, opdat het water voor de brouwerij bruikbaar zou wezen. Maar weldra, nog in hetzelfde jaar 1574, dreigde Delft, of althans de kapitein der stad Dirck Jansz. Uyttenbroek, met feitelijkheden wanneer niet „mitten eersten die gereedtschap van de brouwerijen staande in den Hage” werd verwijderd, zou hij „deselve brou werijen doen demolieren, die gereedschappe wech halen en tot buyt geven” 1). Heeft Uyttenbroek zijn bedreiging uitgevoerd? Waar schijnlijk heeft hij tegen de hooge beschermers van Den Haag niet opgekund. Te goed was hij er echter niet voor, want ook te Waterin gen had hij een brouwerij gewapenderhand doen afbreken en te Honselaarsdijk hetzelfde beproefd Hoe het zij, de zaak traineerde tot 1608, in welk jaar Delft in de Statenvergadering weigerde om in de verpachting van den impost op de bieren toe te stemmen, wanneer Den Haag niet van zijn brouwplannen afzag. Blijkbaar was de bovenvermelde brouwerij opgeheven, en een nieuwe in aanbouw. Pogingen OM HET BESTAANSRECHT DER HAAGSCHE BROUWNERING. I5I 1

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1916 | | pagina 161