153 10 en 18 Nov. 1611. Burgemeesteren van Zie Resol. der St. v. Holl, van 20 Mei, 2) Afschrift in het Copie-Memoriaalboek van Delft, III, fo 155-158. Gem.-Arch. v. Delft. trachten haar gerechtigheid te verkrijgen. Onder die „wegen ende gevoeghlijcke middelen” rekende zij het indienen van een schriftelijk betoog in de Statenvergadering van 4 December hetwelk echter door Hun Edel Groot Mogenden zoo „vol passien en on- waerheyt” bevonden werd, dat zij, uit eerbied voor zichzelven, daarop geen besluit wenschten te nemen. Op het aanhouden van Den Haag om verlof tot het gebruiken der opgerichte brouwerij') verklaarden de Staten bij acte aan Burgemeesteren en Regeerders van 23 November 1611, dat ter oorzake van „veele saecken, in den Staet van den Lande voorghevallen sedert den jare sesthien hondert en negen het poinct van de brouwerije sonder grooten ondienst van den Lande alsnoch in beschrijvinge niet en (mocht) werden gebracht”; Hun Edel Groot Mogenden vertrouwden echter, dat Burgemeesteren en Regeerders van Den Haag „als goede liefhebbers van het ghemeene vaderlandt” in een uitstel van twee jaar zouden berusten. Intusschen had de overheid van ’s Gravenhage, minder berustend dan waarvoor Hun Edel Groot Mogenden haar aanzagen, reeds een ander middel aangegrepen om tot haar doel te geraken. Den 4611 Mei 1611 had zij Delft een accoord voorgesteld, hetwelk den i5en September 1612 zijn beslag heeft gekregen 2) en waarbij aan die van ’s Gravenhage voor de eerstvolgende dertig jaar het brouwen in een brouwerij met twee ketels werd veroorloofd. Het contract bevatte bovendien een reeks bepalingen, welke de strekking hadden om te voorkomen, dat de brouwers van Delft en Den Haag elkander in de wielen reden. Geen brouwer in een van de beide steden mocht aan een door een anderen brouwer be dienden tapper of slijter bier zenden of doen zenden, verkoopen of doen verkoopen of wel eens anderen tapper of slijter geheel als klant aan nemen, indien niet de tapper of slijter aan zijn vorigen leverancier alles wat hij hem ’t zij voor bier of vaatwerk schuldig was had voldaan; anders kon de laatste zijn confrater verbieden aan dien tapper of slijter te leveren. Een brouwer, die zich aan zulk een verbod niet stoorde, OM HET BESTAANSRECHT DER HAAGSCHE BROUWNERING.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1916 | | pagina 163