’s Gravenhage, blz. 337.
v. Holl, van 6 Dec. 1686.
v. Holl, van 11 en 12 Aug. 1643.
v. Holl, van 2 Oct. 1643.
1) ZieResol. der St.
2) Zie: Resol. der St.
3) Zie: Resol. der St. v. Holl, van 6 Dec. 1686, waarin wordt mee
gedeeld, dat volgens de aan Delft vanwege Hun Edel Groot Mogenden
toegezonden registers de termijn veertig jaar bedroeg, dertig jaar
volgens die, welke ter Griffie berustten.
4) Vergunning tot den bouw werd den 17611 Mei 1686 verleend aan
J. Schrick en Adrianus Overvelt.
Kroon, Beschrijving van
s) Zie Resol. der St.
van de oprichting eener tweede brouwerij; op de klachten van
laatstgenoemde stad beslisten de Staten van Holland den lóen Juli,
dat de bouw tot nader order moest worden gestaakt; Den Haag
zou intusschen, zoo mogelijk, met de stukken haar goed recht tot
het uitoefenen der brouwnering mogen bewijzen. Weer toonde
Den Haag zich weerspannig x): niet voor 4 December, nadat het
mondeling en schriftelijk haar goed recht betoogd had 2), verklaarde
zijn overheid te zullen gehoorzamen. Ook ditmaal vond men ten
slotte een modus vivendiop het advies van een bij resolutie van
7 Augustus aangewezen commissie veroorloofden de Staten Den
Haag weer voor een bepaalden tijd dertig of veertigjaar het
brouwen in de nieuwe zoowel als in de eerst opgerichte brouwerij 3).
Mijn verhaal is eentonig in 1686 oprichting van een derde
brouwerij in Den Haag en verzet ditmaal niet alleen van Delft,
maar ook van Dordrecht en Rotterdam, welke drie steden het al
erg genoeg vonden, dat in de twee oude brouwerijen het bedrijf
bleef uitgeoefend ondanks dat de toegestane termijn verstreken was.
In de Statenvergadering van 26 September verzochten zij, dat ook
nu aan Den Haag zou worden bevolen om voorloopig den bouw
der brouwerij te doen staken. Hoewel met name Delft erop aan
drong, dat de vergadering, die op het punt stond uiteen te gaan,
tevoren nog in dien zin zou besluiten, werd de finale resolutie,
daar Ridderschap en Edelen copie verzochten, tot later uitgesteld,
’t verzoek zou om „bericht” aan Burgemeesteren en Regeerders
van Den Haag worden overgegeven. Delft stelde men gerust met
het betoog, dat de brouwerij nog in langen tijd niet, in geen geval
reeds in 1686, zoo ver kon worden afgebouwd, dat men er de
brouwnering in zou kunnen uitoefenen 6). Echter gebeurde wat
OM HET BESTAANSRECHT DER HAAGSCHE BROUWNERING.
155