c 172 TWEE NOTARIEELE ACTEN, ENZ. elf uren sij attestanten bij Mevrouwe de Ruwaerdinne van Putten sijn geweest in 't voorsaaltien van desselfs woonhuys, ende aldaer gehoort ende gesien hebben, dat gemelte Vrouwe Ruwaerdinne aen de dienaer van den voorn. Heer Ruwaert vraagde dese of diergelijcke woorden in substantie: „Henrijck wat heeft hij (denoterende daarmede seker persoon, die bij den Heer Ruwaert secrete audiëntie hadde versocht ende gehad ende een corten stont te voren uyt den huyse gegaen was) tegen U heer geseyt”, waarop den selven dienaar in ’t eerste difficulteerde bij meergenoemde Vrouwe Ruwaerdin aengemaent sijnde om te seggen ’t geent hij geluystert ofte gehoort hadde, met expresse bijvoeginge, dat sij wilde hebben, dat hij het seggen soude ende dat hij het oock vrij seggen mochte, soo antwoorde den voorn. Henrijk daerop, dat de voorsz persoon eenige woorden hadde gesproken, die hij nyet wel hadde connen verstaen, dog dat hij gehoort hadde, dat de voorsz persoon seyde tegen den Heer Ruwaertdat hij yets hadde ’t geent hij den Heer Ruwaert wel wilde openbaren, mits het selve secreterende ende dat den Heer Ruwaert hem daarop tot antwoort hadde gegeven, dat indien het yets goets was, ’t geent hij seggen wilde hij ’t selve wel mochte openbaren en dat hij (Heer Ruwaert) hem daarin geerne wilde behulpelijck sijn, dog indien het vuylicheyt of een quade sake was, dat hij die vrijelijck mocht swijgen of dat hij (Heer Ruwaert) andersints selfs sijn aenbrengen soude bekent maken ende openbaren, waarop de voorn, persoon repliceerde met dese of diergelijcke woorden, soo sal ick dan swijgen, ick wens mijnheer goeden dag. Compareerde mede Cornelia Mes out 23 jaren, jonge dochter borge- resse deser stede ende verclaarden ende getyugden ten versoecke als voren den innehoude van ’t geent voorsz. is waarachtich te sijn ende sulx ten tijde ende plaatse voornoemt gehoort ende gesien te hebben; ende amplierende dese hare depositie, verclaarde dat de Vrouwe Ru waerdin naer dat de voorn, persoon met den Heer Ruwaert in gespreek was geweest aen haer deposante vraagde, of sij nyet wiste wat voor een persoon het was? waarop sij getuyge tot antwoort gaff, het is die persoon, die eens op Geervliet voor de Vierschaer was, ende aldaar de moeyte hadde niette meyt die men seyde, dat hij vercracht hadde; ’t welck sij getuyge fondeerde, om dat sij hem uyt des Heer Ruwaerts huys siende uytgaen, erkent hadde voor den selven persoon, die sij te Geervliet in de Vierschaer hadde gesien, als hij daar van wegen de Heer Ruwaert was in rechte betrocken. Eyndelijck verclaarden sij com paranten alle gesamentlijck, dat gemelte Vrouwe Ruwaerdinne aenstonts nae ’t vertreck van de voorn, persoon tegen hen getuygen of ymant van de selven seyde, dese of diergelijcke woorden in substantie: Ick vinde goet mijn heer Muys te laten halen om het gepasseerde aen hem bekent te maken, want men weet somtijts nyet wat soo een persoon wel soude seggen, dat mijn man tegen hem hadde geseyt. Eyndigende hiermede haarluyder dispositie, Presenteerende deselve des

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1916 | | pagina 182