t TWEE NOTARIEEI.E ACTEN, ENZ. 173 II. noots ende versocht sijnde nader met solemneelen eede te bevestigen. Aldus gedaan ende gepasseert binnen Dordrecht ten woonstede van den Heer requirant in de presentie van Jacobus Staalsmit ende Arnoldus Geverts klercken mijns notaris als getuygen hier toe versocht ten dage voorsz. (volgen de onderteekeningen). P huyden den i5en Augustus anno 1672 compareerde voor mij Gijsbert de Jager openbaar notaris bij den Hove van Hollant geadmitteert, binnen de stad Dordrecht residerende, ter presentie van de getuygen onder genomineert. Geertruy Hermansdr. oud 62 jaren, huysvrou van Dirck Passchiersz vader van het Leprooshuys binnen deser stede, Maycken Corstiaensdr. out 28 en de Cornelia Mes out 23 jaren ofte elx daar omtrent alle borgeressen deser stede, de welcke verclaerden voor de rechte waarheid bij ware woorden in plaatse van solemnele eede waarachtich te zijn, ten versoecke ende instantie van de Ed. Heer Cornelis de Wit, Ruwaert van Putten, out-borgemeester deser stede, of wel desselfs huysvrouwe requirante. Ende eerstelijck de voorsz. Maycken Corstiaensdr. dat op Vrijdach den achtste July deses loopende jaars de kloeke omtrent elf uur des voormiddags de vrouwe requirante is gecomen in de keucken van haar Edts huys alwaar sij getuyge de spijse tot het middagmael was bereydende ende aldaar tegens haer getuyge heeft verhaelt hoe seker persoon die sij getuyge verstaet Tichelaer genaemt te sijn, bij haar Edtsman was geweest en de hoe dat de selven aen den Heer Ruwaert eenige secrete of geheym- nisse hebben willen openbaren, van den gemelten haren man was afgewesen ende vertrocken, ende sijnde ter selver tijt aen haer getuyge door de vrouwe requirante beschreven ofte gedicerneert de gedaente ende kleedinge van de voorsz. Tichelaer, soo verclaert sij getuyge noch wel indachtich te sijn dat sij ten voorsz. dage des morgens ontrent acht uyren op het aenbellen de deure van de vrouwe requirants huys heeft geopent en de daarvoor gevonden een persoon die van gestalte en de kleedinge was sulx de voorsz. Tichelaer deur de vrouw requirant haar getuyge was beschreven, de welcken aen haer getuyge vraagde of de heer Ruwaert thuys was Ende bij haer deposante geantwoort sijnde „jae”, soo vraagde den selven wederom of bij den Heer Ruwaert nyet een man was waarop bij haar getuyge geseyt sijnde, „jae”, soo is de voorsz persoon weggegaen, seggende dat hij over een uyrtie wederom soude comen, sonder dat sij getuyge hem naar- maals heeft gesien. Verclaarden noch dat sij getuyge op den tijt aen des Heer Ruwaerts knecht genaamt Henrijck vraagde, wat het voor een man was die bij sijn heer was daar den voorn, persoon van scheen te seggen, ende dat den selven knecht daar op antwoorde „het is een bode uyt den

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1916 | | pagina 183