l) De Riemer II blz. 684 vergist zich als hij meent, dat hier geen
Doelen lag maar slechts een terrein, dat den schutters toebehoorde.
veel later tijd werd er een brug gemaakt om te zorgen, dat de graaf
uit het hof zonder bezwaar in den Doelen komen kon.
Die schutters waren dan ook niet gewone dorpelingen. Deze
laatsten zouden zich als schutters van Sint Sebastiaan evengoed
oefenen, maar dan met den handboog, die voor minder edel dan
de voetboog gehouden werd, en hun Doelen lag in het dorp-zelf,
namelijk achter het Agnietenklooster aan de zuidzijde van den Geest,1)
eerst in de zestiende eeuw zouden zij naar den Vijver verhuizen
en van de oude schutters van Sint Joris de naburen worden. Wij
komen op de verhouding tusschen beide corporaties hieronder
nog wel terug, voorloopig waren de grafelijke gunsten uitsluitend
voor de voetboogschutters weggelegd.
Na eenige jaren kwam bij de reeds vermelde gunst van het
mogen gebruiken van het grafelijk schietterrein, waar inmiddels
in 1397 ook een huis gebouwd was, nog een tweede, welke aan
de broederschap geregelde inkomsten verzekerde. Bij de aanvaar
ding van zijn regeering in 1405 schonk Willem VI aan de schutters
het recht van den schuttap, dat wil zeggen de bevoegdheid om
driemaal per jaar gedurende een tijdvak telkens van 8 dagen van
eiken stoop getapten wijn één groot te heffen. Het recht van den
schuttap heeft de broederschap niettegenstaande veel verzet steeds
weten te handhaven, tot in de rgde eeuw toe.
Het gaf een zoo geregelde inkomst, dat het ons niet verwondert,
dat de Graaf langzamerhand het onderhoud van den „Schutters
doelen”, zooals zijns rekening van 1413/14 hem noemt, aan deschutters-
zelf ging over laten. Daarna komen posten ervoor zelden voor, en in
1472 schonk hertog Karei hun grond en gebouw voorgoed.
Trouwens de schutters begonnen reeds geld over te leggen
en de graaf wij naderen de dagen van de ongelukkige „Vrou
Jakop” kon het hoe langer hoe minder goed missen. Een merk
waardige transactie was daarvan het gevolg. Den '1 Dec. 1418 mul.
zonden Jan van Brabant en Jacoba, daar zij geldgebrek hadden, een
bode naar den Haag, o.a. „aen den vier persoenen, die tgelt van
der scutterie onder hem hadden, om dat mijne Vrouwe te lenen
te geven”. Tot waarborg voor deze gedwongen leening kregen
t
DE BROEDERSCHAP DER SCHUTTERS VAN ST. JORIS TE ’s GRAVENHAGE.
12