belangrijke economische gebeurtenissen, waar de sociale tegenstel lingen werden gevoeld, en de consequenties daarvan niet zelden werden getrokken! Neen de schutters hadden geen ander ideaal dan„in lieften ende vrienscap te blijven, twelck nyet wel doenlyck en is zonder regel, pollicie ende geneuchlicke communicatie mit malcanderen te hebben”. Voorop stond daarbij het naleven van de kerkelijke plichten van de broederschap: het gezamenlijk onderhouden van den dienst van het Sint Joris-altaar was immers de factor, die de samenkomende liefhebbers van den „edelen voetboghe” tot de vorming van een corporatie gebracht had. De eerste kerkelijke plicht was het ge- zamelijk opkomen om te offeren, jaarlijks op den eersten Zondag na Sint Jorisdag (23 April) als de zingende mis op het Sint Joris- altaar in de Groote Kerk werd opgebracht. Alle broeders moesten daarbij tegenwoordig zijn, tenzij zij buiten den Haag of ziek mochten wezen. Bleef men toch weg dan verbeurde men 3 schel lingen ten behoeve van het altaar. Deken en Hoofdlieden lieten aan de broeders „de weete” doen en gaven daarbij meteen de plaats op, waar allen voor den kerkgang moesten samenkomen. De geza menlijke kerkgang werd dan gevolgd door een eveneens verplichte gezamenlijke maaltijd, „elcx op zijn gelach”; ook door hiervan weg te blijven beliep men boete. Ook dat is begrijpelijk. Immers het maal was maar niet een gewone feestelijkheid, doch eigenlijk een door een maaltijd opgeluisterde en veraangenaamde algemeene ver gadering der broederschap„men sal dair alsdan spreken ende sluyten van allen saicken angaende den ghilde.” Enkele dier zaken worden in de ordonnantie genoemd, de behandeling daarvan was dus verplicht. Vooreerst moest men spreken „van den pelleure die de scutters dat jair draigen sullen.” Met pelleure, of juister gespeld pallore, werd eerst bedoeld het gilde- of ordeteeken, dat op den arm gedragen werd. Maar de beteekenis had zich langzamerhand uitgebreid tot het geheele onder scheidende overkleed. Ieder jaar dus werd opnieuw overlegd in welken uniform, zouden wij zeggen, de schutters zich zouden ver- toonen. Ook bij andere schutterijen (Haarlem en Amsterdam bijvoor beeld) vinden wij deze bepaling. Hoe dat ging, leert ons de rekening van 1527, die vermeldt, dat men had „doen scilderen zesterhand pelloeren in pampiers omme dairuut een te kiezen”. DE BROEDERSCHAP DER SCHUTTERS VAN ST. JORIS TE ’s GRAVENHAGE. 15

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1916 | | pagina 25