Wanneer bij meerderheid een „pelleur” gekozen was, dan zouden
de schutters „gehouden wesen die selve pelleuren te laten maicken
binnen zulcken tijt als men alsdan dairtoe stellen sal, upte verbeurte
van drie schellingen hollants, ende”, zoo vervolgt het voorschrift
om goed te doen gevoelen, dat het ernst was en men zich ervan
niet met het betalen dier boete zou kunnen afmaken, „ende zoo
menighen dach deselve scutters daer nae noch in gebreeke zijn,
zullen alle daige verbueren eene schellingen hollandts, geduerende
den tijt (tot)dat zij dieselve pelleuren hebben sullen.”
Voor wie bevreesd mocht zijn, dat al te groote zucht tot ver
andering de schutters bevangen had, en dat de lust om de mode te
volgen met eene passende zuinigheid in botsing zou kunnen komen,
diene de geruststelling, dat de „pelleure” als zij werd vastgesteld, gel
den zou voor „de eerste drie volgende jaren”, en dat men verplicht
was haar te dragen bij alle „processien, maenscutten ende andere
vergaederingen.” De deugdelijkheid der middeleeuwsche kleeding-
stof, die een goed pak tot een bezit-voor-het-leven maakte, werkte
trouwens een vaker veranderen niet in de hand. De pelloer van
den doelknecht werd door de broederschap bekostigd. Ook de tab-
bert van den deken, dat wil zeggen aan dezen schonk men het
laken en den covel schutters-mantelkap bovendien ook de
daarop te dragen verguld-zilveren versierselen; Ansem de goud
smid leverde die bijv, in 1485.
Niettegenstaande het belang, dat de broederschap in de naleving
van het voorschrift der pelloer blijkt te hebben gesteld, was er toch een
uitzondering toegestaan, die te denken geeft en waarop wij later in
een ander verband zullen dienen terug te komen. De „exemptie”
van de „pelleure” te dragen zou niemand mogen „proponeeren”
dan „d’eedelen ofte subpoesten bij advys van den Deken ende vier
hooftmans” welk advies zoo mogelijk in gemeen overleg, maar
desnoods ook bij meerderheid
mogelijk in gemeen overleg,
van stemmen mocht opgemaakt
worden. Maar altijd met dien verstande, dat de edelen en suppoos
ten, -— waarmede bedoeld worden alle aan het Hof en de lands-
Geen geschenk werd eervoller geacht dan dat van den schutkovel.
Zie daarover en over de pallore Van Asch van Wijk in de Berigten
van het Hist. Genootsch. van 1848 blz. 120 v.v., en 123.
l6 DE BROEDERSCHAP DER SCHUTTERS VAN ST. JORIS TE ’s GRAVENHAGE.