II in de Bijdr.
regeering op eenige wijze verbonden ambtenaren l) „moegen vol-
staen met Haichs laickenen.” Een oogenblik zou men geneigd zijn
hierbij te denken aan een kleeding van laken in de Haagsche
kleuren, maar daaraan is toch niet vast te houdenal niet daarom,
dat de edelen en suppoosten juist steeds moeite doen en het niet-
dragen der „pelleure” past in dat verband om zich van het
Haagsche dorp gescheiden te houden. Men zal deze zin dus zoo
moeten begrijpen, dat er op werd aangedrongen, dat ook de edelen
en suppoosten voor hun schutterkleeding de nijverheid van de
plaats, juist in de vijftiende eeuw van zoo groote beteekenis 2)
bevoordeelden. Deden zij dit, dan zouden de gewone schutters het
dezen aanzienlijken lieden niet al te kwalijk nemen, dat zij weigerden
om met hen in éenzelfde plunje te gaan.
Één onderscheidingsteeken echter moesten alle schutters, onver
schillig welke hunne maatschappelijke positie was, dragen. Zij
zullen allen, zegt de ordonnancie, „gehouden wesen up elcke mouwe
van den pelleure ten minsten te hangen ende dairaen te draigen
een voetbooghe, papegay ende rolle nae ouder gewoonten”. Dit
was het middel dat alle gilden toepasten om bij feestelijke, vooral
kerkelijke gelegenheden aan de gildebroeders een teeken van saam-
hoorigheid te geven. De schutters volgden dit eenvoudig na, ter
wijl zij ook, zooals de leden der ambachtsgilden bij gezamenlijke
optochten of processiën een kenmerkend gereedschap plachten te dra
gen, voorschreven, dat de „gebrueders” van het schuttersgilde
op den „ommeganckdach” niet slechts getooid met hun pelleure en
de boven reeds genoemde onderscheidingsteekenen, maar bovendien
De quaestie wie onder suppoosten moesten worden begrepen heeft
voortdurend geharrewar gegeven, vooral in belasting- en jurisdictie-zaken.
Ten opzichte der laatste vindt men daarover tal van inlichtingen in de
artikelen van ridder De van der SchuerenBijdr. en Meded. van die
Haghe 1902, 1903, 1906 en 1907.
2) Zie mijn Haagsche Draperie I en II in de Bijdr. en Meded. van
1907 en 1910. Ook bij belooningen dacht men om de eigen neering;
als voorbeeld deze posten uit 1484: Betaeld aen Geryt in die Croen
om 4 ellen Haechs laken, paers ende blaeu voor Bouwen Hughezoens
tabbert, de el 15 stuvers; aan denzelfde 3^2 ellen lakens voor Sander
ons boechmaker, die el als boven. Jan Verlaer om dat scheeren van
6l('2 el laken, van de el 3 duit.
DE BROEDERSCHAP DER SCHUTTERS VAN ST. JORIS TE ’s GRAVENHAGE.
17
2