pijl.
Middeleeuwsche kruisboog met spantuig en
„mit een pijle in de handt hebbende” „mede ommegaen souden”.
Op den heiligen Sacramentsdag evenwel, als er een avondprocessie
gehouden werd, moesten zij niet met een pijl, maar „mit een
toirsse ter eeren Goidts ende tvoirsz. sacrament in de processie
gaen”. Ook het medegaan bij de „uytvaerden” van overleden gilde-
broeders was verplicht. Bij al deze gelegenheden lieten de Deken
en Hoofdlieden aan de gildebroeders „de weete doen”, terwijl zij
daarbij tevens lieten opgeven waar de verzamelplaats zou zijn.
Slechts op den dag van den algemeenen ommegang kreeg de
schutter een zekere vergoeding voor zijn „ommegaen ende arbeyt”
hij mocht dan namelijk ter plaatse door Deken en Hoofdlieden aan
te wijzen „eene kanne wijns haelen”.
De tweede zaak, die
op den maaltijdsdag ge
regeld moest worden, was
de vraag of er in het
komende jaar geschoten
zou worden „upwaerts nae
den papegay”. Werd daar
toe bij meerderheid van
stemmen besloten, dan was
het mededoen aan dit feest
weder verplicht. Naar ouder gewoonte moest elk schutter minstens
met drie „boutten”, dat wil zeggen bundels pijlen, medeschieten. Was
men ziek of buiten den Haag, zoodat dat niet mogelijk was, dan was
men desniettemin verplicht om mede te dragen in de onkosten van
het „scietspel”. Slechts zeer bijzondere redenen „van ouderdom
ofte anders” konden eene uitzondering wettigen. Dit stond ter be-
oordeeling van Deken en Hoofdlieden.
Ten slotte was de dag van den grooten maaltijd aangewezen
om den deken en de vier hoofdlieden voor het toekomende jaar te
verkiezen. In verband daarmede stond de vaststelling van den dag,
waarop de aftredende hoofdlieden „rekeninghe ende bewijs” zouden
doen van hun beheer. Dit geschiedde in het midden der vijftiende
De hoofdlieden droegen bijzonderlijk daarvoor gemaakte pijlenin
1541 tenminste, werden de „groote pijlen voor de hooftmans om in
die processie te draegen,” te Leiden gemaakt.
DE BROEDERSCHAP DER SCHUTTERS VAN ST. JORIS TE ’S GRAVENHAGE. IQ