algemeenen aard besloten de
hij twee stuivers, elke telaatkomende schutter verbeurde er één.
Wie geheel wegbleef moest 3 schellingen betalen. Al deze ver
beurde gelden kwamen „tot prouffijte van den presenten” die ze
„des smiddaechs verdrincken sullen”.
Maar vóór dat drinken, waaraan ook een maaltijd verbonden
was schoot men op den schijf. De hoofdman koos het „stuk” d.i.
de schietbaan waarin geschoten zou worden en dan schoot men
„schutterlick” drie „cavelen ofte hoelen”, elcke kavel om een halve
stuiver de man. Wat vóór den middag verloren werd, kwam ook
aan de kosten van den maaltijd ten goede. Aan den „wijser”, dat
is dus de man die op het wit aangaf waar ieder geraakt had, be
taalde elke schutter een duit; maar hij mocht ook meer geven.
De maaltijd die het maandschut besloot, stond onder leiding van
den hoofdman en had plaats op den Doelen of ten huize van eenig
schutter die herberge hield, of in een andere „eerlicke” plaats.
Als de maaltijd gedaan was en vóór dat men uiteenging moest
de hoofdman de vertering berekenen en de boeten der thuisblijvers
eerst aftrekken hij moest ze zelf vóórschieten daarna inde hij
de andere verbeurten en de met schieten verloren gelden, en tenslotte
werd door hem het nog verschuldigde bedrag over de aanwezigen
omgeslagen. Onder die aanwezigen mochten ook schutters zijn wier
maandschut het niet was. Indien iemand onwillig was om zijn boeten,
verlies of omslag te betalen, dan moest de doelknecht hebbende
een pijl in zijn hand verzelschapt met den bode van den Haag
die gelden gaan executeeren „mits nemende dubbel geit ofte pant
boven de wairde”. Men behandelde dit dus niet bepaald zachtzinnig.
Dat er onder het schieten orde moest heerschen, spreekt vanzelf:
„binnen den huyse, hoff en de tgeheele begrijp van den Doelen...
en sal nyement onheusselyck noch onbetaemelyck spreken, ofte
quade manieren houden de een tegen den anderen ende bijsonder als
men schiet”. Wie zich misdroeg, het bewijs daarvan kon door
getuigenis der andere schutters geleverd worden werd gecorri
geerd door Deken en Hoofdlieden. Mocht het soms wezen, „dat
God verhoeden wil” zegt de ordonnantie met verontwaardiging,
dat iemand zich tegen die straf verzette, dan konden Deken en
Hoofdlieden hem voor het Hof van Holland of voor het Gerecht
van den Haag brengen.
Nog enkele voorschriften van
DE BROEDERSCHAP DER SCHUTTERS VAN ST. JORIS TE *S GRAVENHAGE. 21