boerderij te Monster werd bij termijnen van vijfjaar verhuurd vooreen bedrag van 16 pond ’s jaars, het land in Escamp voor 8 pond. Dit zijn vlaamsche ponden, van 4 schellingende rekeningen herleiden deze gewoonlijk tot Hollandsche ponden van 6.of 20 schellingen. Voorts bezat men een huis in de stad gelegen in de Torenstraat; het was door den priester Heer Pieter van der Stegen geschonken. In 1453 woonde daar weder een priester, Heer Dire Wouman, die voor het genot ervan een wekelijksche mis las op Sint Joris-altaar, boven de zeven die hij daar reeds moest doen. Het ligt dus voor de hand te veronderstellen, dat Fleer Pieter, bedienaar van het altaar der broederschap, zijn eigen huis aan deze vermaakt had, en dat de broederschap er zijn opvolgers wonen deed tegen een kleine vergoeding. Men waardeerde die niet op geld, en trok dus in de rekening daarvoor de ontvangst slechts voor memorie uit. Het tweede hoofdstuk der ontvangsten werd gevormd door die uit den schuttap, waarvan wij de begiftiging reeds hebben vermeld. Wij stelden die op 1405, om twee redenen. De eerste werd door redeneering verkregen, door nml. te overwegen, dat in verband met het gaandeweg ontstaan der broederschap de begiftiging niet voor 1396 kan hebben plaats gehad, en dat dan de komst van den nieuwen hertog daarvoor een geschikt moment was, waarbij wij bovendien bedachten, dat, blijkens de woorden die hiervoor de vestiging eener capellerij op St. Joris-altaar vermeldden, de herden king van hertog Willem daarmede speciaal verbonden was, en er dus een bijzondere reden voor die herdenking moet hebben bestaan. De tweede reden ligt in het bestaan eener acte van 6 Augustus 1405 zelf, regelende de verpachting van den schuttap. Wat is meer voor de hand liggend dan te veronderstellen, dat deze werd op gemaakt toen de verpachting voor het eerst plaats had? Brengen wij daarbij in herinnering, dat Willem VI in 1407 toen hij aan het dorp die Haghe het recht gaf van wijnaccijns te heffen, daarbij de beperking maakte: „behoudens dat onse schutters den schuttap hebben ende houden sullen, die wij hen laatst hebben gesconken” dan bevestigt dat zeker onze veronderstelling. De drie termijnen, telkens van acht dagen lang, waarin ieder die in den Haag of Scheveningen „wijn, maleveseye, romeneye ofte andere wijnen” tapte, van elke stoop één groot aan de schutters I 24 DE BROEDERSCHAP DER SCHUTTERS VAN ST. JORIS TE ’S GRAVENHAGE.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1916 | | pagina 34