van Sint Joris moest betalen, begonnen onderscheidenlijk, Zondags
vóór vastenavond, op den Meidag, en op St. Catrynendag (25 No
vember). De schutters inden dat niet zelf, maar verpachtten of ver
huurden dit recht. De hoofdlieden, die als goede middeleeuwers
gaarne in den herberg zaten, (en als rechte Hollanders dat te meer
waardeerden als zij de vertering aan de broederschap in rekening
konden brengen), hadden gelegenheid drie maal per jaar als zij
den schuttap verpachtten, gezamenlijk een stoop wijn te drinken,
nog driemaal als zij de gelden van eiken termijn inden1) en ten
slotte soms ook nog eens als zij die gelden weder „uytleyden”,
d.w.z. belegden.
De „huerder” of pachter had de steun van het grafelijk gezag
bij het invorderen van het hem toekomende bedrag van de tappers:
ieder aan wie hij „gebreck hadde” en die buiten zijn weten tapte,
kon vóór elke keer dat hij op ontduiking van het voorschrift be
trapt werd, een boete van 3 pond krijgen, waarvan de helft aan
den landsheer kwam, en de wederhelft werd gedeeld tusschen den
pachter en de hoofdlieden van de schutters. De regeling van de
inning was als volgt. Wilde iemand tappen dan vroeg hij den
pachter verlofdeze kwam dan met twee hoofdlieden van de
schutters en met den wijnverlater of wijnroeier, in des tappers huis
en kelder; daar werd dan alle drank aangewezen, de tapper
legde daarvoor een eed af, en gemeten. Na afloop van den schut-
tap-termijn „soo sal men weder roeden”, en over het verschil
moest dan één groot per stoop worden betaald, terstond, of men
beliep evenzeer de boete van 3 pond.
De pachter moest bij het sluiten van de pachtovereenkomst vier
pond „te rantsoene”, dat is als emolument, aan de hoofdlieden der
schutters uitkeeren, bovendien drie stoopen wijn schenken, waarvan
J) Niet altijd kwam het geld terecht. Uit het rampjaar 1528, toen
Maarten van Rossem den Haag in opschudding bracht, is deze aardige
rekeningpost
„Joris Jacobsz. hoeftman die ten tijde dat de Gelderschen in den Hage
„quamen, had ontfangen van de huysvrouw van Nicasius Anthonisz. van
„haer scuttap van vastelavond doen lestleden, 2 L. 14 sc., ’t welk hij in zijn
„tassche stack up zijn zelve, omme Pieter Willemsz. die de rekeninge
„hielt te geven, daermede hij upten zelven dach gevangen wurt ende
„mit zijn tassche ende eygen geit van de zelve Gelderschen benomen
„wart, gelijck hij bij zijnen eede affirmeren wil
DE BROEDERSCHAP DER SCHUTTERS VAN ST. JORIS TE ’s GRAVENHAGE. 25