1 dragelijker werd. De rekening van 1458/59 bevat een lange lijst van de daarvoor noodige uitgaven, leerzaam voor hen die weten willen welk een kostbare historie het was om in de 15de eeuw een rechtszaak te hebben! In 1458 kreeg men een vonnis, maar nog in 1469 was de zaak niet geheel afgewikkeld. De dochter van Van Belle moest toen nog geld hebben. De derde soort ontvangsten waren de verschillende boeten, voor het niet medegaan ter processie en het niet komen offeren. In de oudste rekening waren zij slechts voor memorie uitgetrokken, maar tevens werd daarbij aangeteekend, dat er nog 9 schutters achterstallig waren van vorige jaren, onder wie twee voor twee malen. Dan kwamen de ontvangsten wegens het uittreden van schutters uit de broederschap. Uit de rekening van 1453/54 blijkt, dat de rent- meester-generaal Claes de Vriese om die reden op den H. Cruysdag 1454 eenen Pieter, d.i. twee loot zilver of 3 schellingen groot be taalde. De reeds besproken ordonnantie, die later is opgesteld dan deze rekening, stelt het verschuldigd bedrag ruim tweemaal zoo hoog. De groote offerande op den Zondag na St. Jorisdag beliep slechts 2 schellingen groot in 1454. Dat daarvan niet veel bekostigd kon worden tot stoffeering van het altaar is duidelijk; wij begrijpen daarom, dat een volgende ontvangst extra vrijwillige bijdragen van schutters verantwoordde: „dat zij geloeft hadden St. Joris te baten te commen om die tafel staende op zijn altair te doen stofferen”; minder fraai klinkt het dat slechts één van hen, die achterstallig gebleven waren om hun belofte daaromtrent gestand te doen, binnen den rekeningstermijn een half loot zilvers kwam betalen; elf anderen bleven nog wachten. De laatste ontvangst was die van „besterften van bogen” of „eene eyngelsche nobel daervoor”. Later werd dit bedrag in twee philipsguldens uitgedrukt. De reke ningen die somwijlen slechts de ontvangen bedragen noemen, maar toch ook wel de namen der schutters, kunnen daarom nog het nut hebben, dat zij ons omtrent enkele stervensdata van Hagenaars licht verschaffen. Maar zooals reeds boven werd opgemerkthet is niet steeds om betalingen, het is ook om achterstallen, dat zij vermeld worden. Het hoofdstuk der ontvangsten in 1454 bijv, eindigt met drie memories. Ten eerste een opgave van „de personen die noch huer 12 gr. scheuldich sijn van dat sij in Berkenrijs waren in den zomer anno DE BROEDERSCHAP DER SCHUTTERS VAN ST. JORIS TE ’S GRAVENHAGE. 27 J

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1916 | | pagina 37