J) Het komt zoo voor bij v. d. Brandeler: de Groote Kerk, biz. 23
en 82. Men vindt het niet op den plattengrond, zoogenaamd van 1540,
maar inderdaad veel later geteekend gereprod. bij Peters, Stedenbouw II
biz. 96.
2) Behalve deze voor de algemeene bouwgeschiedenis der kerk zeer
interessante mededeeling komt nog deze post voor die op de kerk be
trekking heeft: in 1534 gegeven aan kerkmeesters 20 stuivers, evenals
de andere gilden gedaan hadden „voort witten van de kerck”.
in de Groote Kerk, en een eigen priester, die daar den dienst
deed. Hij las er vier maal per week de mis, ingevolge de oorspron
kelijke instelling, die verband hield met de bestemming van de
inkomsten uit de hiervóór reeds vermelde vaste goederen. Maar
behalve dat, las hij nog drie missen waarvoor hij afzonderlijk werd
betaald. De onderkoster der kerk had de zorg voor het netjes- en
schoonhouden van het altaar en een vrouwtje, „Grietkin, die voor
’t Heilich Cruys sit” deed het in 1453 wiesch de ornamenten
en naaide wat er te naaien viel. De koster zelf had de leverantie
van de waskaarsen en hij leverde aan het eind van het jaar zijn
cedel daarvan in.
Wij moeten eerst even stil staan bij hetgeen de broederschap deed
ten behoeve van het altaar-zelf van Sint Joris, en bijeenbrengen wat
wij daaromtrent in de rekeningen vonden. Al is dat niet zoo héél
veel, het is toch niet van beteekenis ontbloot, vooral wel omdat
er omtrent de middeleeuwsche Haagsche kerkmeubelen weinig
bekend is en ook uit dat oogpunt bezien elk gegeven welkom
moet wezen.
De stichting van het altaar moet reeds omstreeks 1418 hebben
plaats gehad. Ten opzichte van de plaats kreeg ik niet een abso
lute zekerheid. Het lijkt mij op gronden die geleidelijk zullen
worden ontwikkeld vrij zeker, dat de broederschap hetzelfde
altaar gebruikte als de Heilige Geestmeesters. Nu vindt men hun
altaar vóór 1539 het jaar van den grooten kerkbrand ver
meld aan de noordzijde der kerk aan de pilaar die aan den ingang
stond van het hooge koor.In de rekening der St. Jorisbroeders
van 1492 wordt gemeld, dat men een oud zeil kocht om over het
altaar te leggen, ten einde dit en het beeld van Sint Joris te be
waren voor vuil en beschadiging terwijl het „stroedac vant choer”
werd afgebroken. 2) Dat het altaar tegen een pilaar stond kan ook
I
32 DE BROEDERSCHAP DER SCHUTTERS VAN ST. JORIS TE fe GRAVENHAGE.