1) Zie Van Asch v. Wijck t.a.p. blz. 53.
2) Half woeset of oesset is waarschijnlijk een soort fluweel, bolkeraen
is een uit geitenhaar geweven fijne stof.
3) Al die uitgaven konden gedeeltelijk worden gedekt door de op
brengst van oud koper en ook van wat uit den brand gered maar ge
schonden zilver: „eene oude pulle, twee deckelissen van pullen ende
noch een zilveren plaetken.”
en de rekening over
dezen brand daarop had. Hiervóór trouwens heb ik reeds vermeld
hoe het altaar herbouwd en waarschijnlijk verplaatst werd. Ook
wat er van het beeld van den heilige was overgebleven. Dat was
weinig. Maar met de groote kelk was men gelukkiger: die was
gered. Rochus de Vleeschouwer kreeg namelijk een belooning van
hoofdlieden omdat hij „mit een gesel tslot van Sint Joris’altaer
afgeslagen ende Sint Joris’kelc gebercht” had. Dit werd verantwoord
in 1540; uit de rekening van dat jaar blijkt tevens dat men den
autaerbewaerder, die men niet het geheele jaar in dienst meer
noodig had, ook maar niet meer betaalde; tevens dat de kerkdienst
voor de broederschap nu werd gedaan in de kapel van het Sint
Nicolaasgasthuis. Totdat men in de eerste maanden van 1543 weer
naar de Sint Jacob terugkeerde.
Toen was er van allerlei nieuw noodig
1542/43 geeft ons dan ook daarvan een overzicht.
Jan van der Mije de borduerwerker leverde een nieuw altaarkleed,
zijn kunst kon hij er op aanwenden door het borduren van „Sint
Joris’waipen mit twee voetbogen”. Sint Joris „wapen” is meestal
een kruis van keel op een zilver veld. Hillegont Heynricxdochter
leverde twee altaardwalen, Cornelie in den Ancker „diverse partijen”:
gardinen, stolen, amicten, corporael en corporaelzack, alles met
lint en franje. Ook naaide zij het altaarkleed nadat de borduur
werker het bewerkt had. Margriete des kammakers’ vrouw leverde
daarvoor enkele stoffen: 7 el wit saey, 8’/r el rood „halfwoeset”
en 2 el bolkeraen 2); Hendrik van der Goes verschafte nog „7 el
root saeys totte gardinen en 6 elle canifas”.
Ten slotte kreeg men ook een nieuw altaarstuk dat Cornelis
Claesz., schilder, maaktevan „Sint Joris die upt altaer staet te
schilderen en vant laeken dairt up geschildert is” kreeg hij 5 pond
en 2 stuivers. Tenslotte maakte Adriaen Reyersz. de koperslager
nog twee zware altaarkandelaars, tezamen wel 42 pond wegende 3).
38 DE BROEDERSCHAP DER SCHUTTERS VAN ST. JORIS TE ’s GRAVENHAGE.