Zoo kon na de ramp de dienst, misschien niet geheel met den
ouden luister, maar toch naar behooren worden verricht, indien
maar voor geregeld onderhoud werd gezorgd. Men gaf het gerei
ter bewaring aan den koster om in het vervolg voor rampen ge
vrijwaard te wezen. En ook in de volgende rekeningen zien wij
dus geregeld uitgaven daarvoor verantwoord en voor aanschaffing
van wat voor vernieuwing van het gerei noodig was. Ook al was
dit niet zoo heel veel, het is van belang te begrijpen, dat het
onderhoud van zijn altaar en zijn kerkdienst op een groot deel
van de inkomsten van de broederschap beslag legde.
Trouwens met deze uitgaven was de broederschap voor zijn
kerkelijke functies nog volstrekt niet klaar. De groote plechtigheden
brachten bijzondere kosten mede. Het is wellicht niet van belang
ontbloot ook die even na te gaan.
Allereerst had men de groote mis op den eersten Zondag na Sint
Jorisdag, de kermismis zooals zij heette. Daaraan kwamen vijf pries
ters te pas. Een die de mis „sanck”, dan een diaken en een subdiaken
en tenslotte twee die „provideerden” d.w.z. hulp verleenden.
De eerste kreeg 4, elk der anderen 2 deniers. Twee kosters die
de mis „holpen zyngen” werden op dezelfde wijze beloond; en
de schoolmeester, die met de schoolkinderen gekomen was om
het koor te vormen had recht op een gelijk bedrag. Hij wist
echter nog weder 6 deniers los te krijgen om den schoolkinderen
verlof te geven. Hij had dus een goeden en bovendien vrijen
dag. Maar de organist kreeg „van dat hij de voirs. misse op den
orgalen speelde”, wel 8 deniers, maar hij moest daarvan ook zijn
„blazer”, zijn windmaker, betalen. De grafmaker die de taak had
voor de mis te beieren, ontving 3 deniers. De pastoor van de
Kerk, die niets deed, ontving voor „zijn recht”, dus voor de ge
legenheid die zijn kerk bood aan deze plechtigheid, 6 deniers.
Tenslotte waren er „wijven, die voir Sint Joris stroeylis d. i.
strooisel—brochten ende die meyen haelden die voir Sint Joris
gehangen werden”, die dus het altaar versierden met bloeiende
takken; zij moesten met 3 deniers tevreden zijn. Nog minder kreeg
een „swiepdraeger in de kerck, voort gedrang vant volk”.
Op Heilige-Kruisdag vertoonden de schutters zich mede in den
grooten ommegang, waaraan ook alle andere gilden en broeder
schappen deelnamen. Het moet een kleurig en fleurig tafereel geweest
DE BROEDERSCHAP DER SCHUTTERS VAN ST. JORIS TE *S GRAVENHAGE. 39