dat zonder twijfel in de vijftiende eeuw nog velen hun eigen brood bakten. Bakker Claes Pietersz. leverde 200 brooden, Gerrit bijna evenveel, bovendien nog wat grof brood, Jacob, een bakker in de Venestraat deed dat ook, en bij hem bestelde men bovendien 150 brooden evenals bij een anderen bakker Jacob, die aan de Vischmarkt woonde. Bakker Wouter zetelde in het Noordeinde, hij leverde maar 60 brooden; tenslotte had men er nog 100 van Bouwin Huiggezoen, zoodat er 842 brooden bijeen waren. Die brooden waren zoogenaamde penning-brooden, welke ingevolge de plaatselijke prijsbepaling of broodzetting dus elk één pond wogen. Dan moest er vleesch wezen. De Haagsche veehouders, die aan de buitenkant van het dorp hun beesten lieten weiden, leverden hun deel. Het was echter slechts een halve koe, overigens waren het zeven schapen; de zeven speenvarkens kwamen van wat verder weg, want er werd een man betaald om ze te halen. Voorts werden er nog vier hammen gekocht. Maar daarenboven verschafte men zich een groote voorraad klein wild. De houtvester leverde voor een fooi aan zijn knechts wel 22 konijnen, die hij had laten fretten, en Witte, de bontwerker, die waarschijnlijk zelf de velletjes gehouden had, verschafte nog 20 stuks, waarvoor hij zich echter meer liet betalen! Een groot getal hoenders, wel 69, moest men te Rotterdam gaan koopen. Wellicht kon men in Den Haag zulk een slachting onder de eierleggers niet lijden. Misschien echter kocht men ze ook ginder omdat men daar toch moest wezen voor het overige gevogelte, waarin men toen smaak had. De twaalf talingen zouden wij ook nog op tafel kunnen wenschen, maar wij staan toch wel vreemd te kijken van de 65 gewone en de 17 kwak- of nachtreigers, die per stuk zooveel kostten als twee konijnen. Ook te Delft werd voorraad gehaald, daarheen en naar Rotterdam gingen twee schutters voor dat doel. Zij kochten ook nog wat klein gevogelte om te roosteren plevieren, snippen en wulpen. In de zestiende eeuw vinden wij ook te Amsterdam gehaalde „oostersche”, dat is Duitsche hammen vermeld. Toen kwam er ook wel groot wildbraad op tafel. Voor de toespijs liet men 40 pasteien bakken voor twee grooten het stuk, en bovendien nog omvangrijker schotels met gebak die drie grooten kostten. Ook daarvan waren er 40. 44 DE BROEDERSCHAP DER SCHUTTERS VAN ST. JORIS TE ’s GRAVENHAGE.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1916 | | pagina 54