x) Het was in den tijd van den Jonker Fransenoorlog. In 1492 had
van Brederode zelfs den Haag gebrandschat. De Doelen had toen 4 T
moeten betalen, die voorgeschoten waren door den Deken.
moesten worden vergoed, dan krijgen wij toch wel eenig denkbeeld
van den „toon”, die er heerschte. Trouwens ook een der andere
rekeningen heeft ons enkele aardige trekjes bewaard. Het is die
van 1494. In het jaar tevoren was er niet veel schutters-genoegen ge
weest: „wegen de onrustelicke tiit” had men toen „maer drye mael
maentschut gescoten”. Het is dus te begrijpen dat men in ’94, toen
de lucht weer was opgeklaard, de boter er wat wilde uitbraden.
Er was dus een „upwaerts scieten” geordonneerd, en dat men
het er goed van nemen zoude, mag wel blijken uit het feit, dat de
bijdrage van eiken schutter op 3 werd vastgesteld. Wellicht
was de „spise” ook bijzonder goed uitgevallen, althans bij de
schutters, die niet hadden kunnen komen, werd een „schottel spise”
thuis bezorgd, waarvoor zij 30 stuivers betaalden; zelfs deftige
lieden als Lucas van Teylingen genoten daarvan.
Toch zal het hun gespeten hebben, dat een of ander ongemak
hen thuis hield, want ’s avonds na het schieten en den maaltijd
ging het vroolijk toe; een rekening-post getuigt het: „alsoe dat
gewoenlick yss dat de vrouwen, jufvrouwen ende andere maghden
comen dansen up den huysse van den conyncksfeeste, ende men
daer schinckt yppecraes, tragye ende ander cruytcoucken
En deze post is nog schilderachtiger: de schutters hadden op de
Plaets „omhooge in de boomen of meyen geheetten een tordeux
of een schavot dar die trompers ende ander speulluyden speulden
om te doen dansen”. „Ende die scutters eens bij recreasie wilden
up dat selve tordeux gaen sitten ende daerop bancketeeren”. Maar
het werd er te vol en te rumoerig daarboven en het „tordeux”
kwam met schutters en al naar beneden! Men vergoedde Floris
den timmerman zijn schade aan het hout. De schade, die de schutters
aan hun botten mogen hebben opgeloopen, heeft men verstandiglijk
voor hun eigen rekening gelaten!
De ramp belette niet, dat er nog vuurwerk werd afgestoken
ook „voor de huyssen, daer men convivium hielt”. Het „convivium”,
zelf werd bovendien opgevroolijkt door „een ghesel uyt Brabant
ter recreasie ghehuert, geheeten Willemkin of Marotkin, om ghe-
46 DE BROEDERSCHAP DER SCHUTTERS VAN ST. JORIS TE ’s GRAVENHAGE.
t