Zie daarover hierna onder „Bezittingen”.
1625 schijnt het niet voltooid te zijn geweest, althans dit jaartal
leest men op den nog bewaarden gevelsteen. De afbeelding
die naar de prent van de Riemer hier is opgenomen, doet, al
was haar teekenaar niet al te kunstvaardig, toch wel zien, dat het
met zijn renaissance-gevel een goed figuur maakte. Het gebouw
van de Sint Sebastiaan-schutters stak er, ondanks zijn aardig
torentje wel wat bij af en deze zullen dus in hun schik geweest
zijn, toen zij binnen tien jaar ook konden gaan bouwen en nu in
aanzienlijkheid van bouw de leden der oudere en deftiger broeder
schap waarlijk overtroefden. Dit kon ook gemakkelijkde nieuwe
schutters trokken hun leden uit de in aantal en welvaart gestadig
toenemende Haagsche burgerij, zij genoten den steun van het in
zelfbewustzijn groeiende stadsbestuur en bij dit alles nog de aan
moediging van den stadhouder, die ervan droomde Den Haag
mooi en groot te maken en die daarom den aanleg van het Plein
en daardoor dien van den Korten Vijverberg had weten door te
zetten. Hij stemde er in toe, dat zijn jonge zoon den eersten steen
legde voor den Nieuwen Doelen, die op den hoek van dien Korten
Vijverberg een uitgelezen plaats kreeg.
Daartegenover geraakte de Oude Doelen in afzondering. Een
deftige, een aristocratische zelfs, maar toch ten opzichte van het
opbloeiende Haagsche leven, een afzondering. De organisatie van
de oude broederschap, met een deken en vier hoofdlieden, nog
uitgebreid door daaraan raden of „achten” toe te voegen en met
de ambten van secretaris, penningmeester (later rentmeester) advo
caat en doelmeesters weder andere leden te bekleeden die
weidsche organisatie was weinig méér dan een voorwendsel. En zelfs
het schieten was dat. In de eerste vijf en twintig jaren der zeventiende
eeuw deed men het nog wel eens, maar ééne baan was ruimschoots
voldoende daarvoor. Trouwens reeds op eene afbeelding van het be
stuur der broederschap uit 1612 zien wij wel het vaandel maar geen
enkel schietwerktuig afgebeeld! Zoo omstreeks 1640 schijnt het schie
ten geheel in ongewoonte geraakt. Althans de advocaat Johan van
Geul, die in 1644 lid werd, en die zich als een braaf en consciëntieus
man terstond verdiepte in de eigenlijke bedoeling en oude inrichting
der broederschap, was daarbij tot de overtuiging gekomen, dat zij
Ó2 DE BROEDERSCHAP DER SCHUTTERS VAN ST. JORIS TE *S GRAVENHAGE.