met den gouden keten met den penning „verrigte zelfs in hoge
persoon” de installatie, met een korte „harangue”, waarna het
nieuwe lid zijne inschrijving deed in het ledenregisterde intee-
kening tegelijkertijd voor zijn doodschuld waarna de hensbeker
rondging. In 1763 toen de Erfstadhouder dit voor het eerst deed,
zij het ook na „veele gratieuse protestatien”, op verzoek van het
opperbestuur, uit wier naam de secretaris t Hoen in een „fraaye
en wel geapplaudisseerde harangue” voor deze hooge eer dank
betuigde, werd de Confrérie „met de inschrijving van 36 nieuwe
Leeden, daaronder 2 Heeren Princen van Hessen Cassel, gebene-
ficeert”; in overeenstemming daarmede werd de maaltijd „met
ongemene vreugde gecelebreert”.
Was er iets in deze geheel wereldsche vertooning dat nog ver
wantschap had met de eenvoudige manier, waarop de vijftiende-
eeuwsche Hagenaar in de laaggebouwde taveerne van Geryt den
Borduerwercker bij de broederschap van den Heiligen Ridder werd
ingelijfd?
Het spreekt vanzelf om na deze uitweiding op de inning der
doodschulden terug te komen, het spreekt vanzelf, dat het vaak
uiterst bezwaarlijk was om de somwijlen vrij belangrijke bedragen
te innen na den dood van veraf, soms in het buitenland vertoe
vende leden. Men trachtte daarom allereerst om de leden te bewegen
hun inschrijving nog bij hun leven te voldoen. Dat gelukte wel
eens, maar in den regel toch niet. In de eerste plaats werd het
daarom noodig spoedig op de hoogte gesteld te worden van het
overlijden der leden. Zoo kwam men ertoe om het aantal raden
uit te breiden met een viertal uit de leden in de „buitenprovin-
cien”deze vier raden konden nooit hoofdman worden, maar de
verleende onderscheiding was toch reeds eervol genoeg om hen
te verplichten kennis te geven van mogelijke sterfgevallen, die hun
in hun provincie mochten bekend worden. Maar voor de buiten
landers was dit nog niet voldoende. Om hunnentwil voerde de
secretaris der confrérie geregeld correspondentie met de gezanten
der Republiek, zoowel om informatie te krijgen omtrent de leven
den en de dooden, als ook om hun hulp in te roepen ter inning
van de der confrérie toekomende gelden uit handen der erfgenamen.
Dit gelukte volstrekt niet altijd. Somwijlen hoorde men eenvoudig
gedurende jaren niets, en bleek de schuld niet meer te innen, som-
DE BROEDERSCHAP DER SCHUTTERS VAN ST. JORIS TE *S GRAVENHAGE. 67