kastelein nog geen bijdrage vroeg, al stond zij weder toe, dat hij aan „fatsoenlijke familien” mocht verhuren. De groote maaltijden van de „buurten” gaven zeker geen waarborg van „fatsoenlijkheid”in 1729 werdenzij uitdrukkelijk uitgesloten. Ook alle „danserijen” waren niet goed genoeg. Intusschen steeg het aantal deelnemers aan de groote maaltijden voortdurend. Het overschreed de 100 reeds verre. En de kastelein had ook voor feesten niet altijd voldoende ruimte. Zoo werd er na lang heen en weer praten, besogneeren en overleggen in 1750 be sloten tot eene groote verbouwing en vergrooting. De groote Lodewijk XV zaal, die nu nog een sieraad van het hotel de Oude Doelen uitmaakt, dankt daaraan zijn ontstaan. De achteruitbouw draagt aan de tuinzijde nog in romeinsche cijfers het jaartal MDCCL. Die verbouw was evenwel een geweldige misrekening: was de raming oorspronkelijk 12000 gulden, in 1752 waren de uitgaven reeds opgeloopen tot 43271 gulden en enkele stuivers, toen alles goed werd uitgerekend werd dit cijfer eerst 62116 gld., en ten slotte kwam het zeer hooge bedrag van 73728 gld. 17 stuivers en 13 pen ningen als eindcijfer onder de rekening! Of men toen al besloot voor het vervolg uit het bestuur een oppertoezichthoudend lid over de gebouwen aan te stellen, dat hielp toch al heel weinig, de aan nemer maande geregeld. Eindelijk in 1757 slaagde men er in om, met behulp van een bij den grootsten Haagschen bankier Simon Boas gesloten hypothecaire leening en door bestuurders voorge schoten gelden, 40.000 gulden af te betalen. Het restant bleef nog sleepen tot 1765. Dat ziet er niet heel glorieus uit! Maar het werd dan tenslotte toch betaald en zoo kon men in 17741000 de gevel uit het begin der zeventiende eeuw bouwvallig werd, besluiten tot afbreken van dien gevel en het opnieuw opbouwen ervan, natuur lijk in den stijl van den tijd. De Oude Doelen kreeg toen min of meer het aspect, dat hij nu nog vertoont. Intusschen was er in de kasteleinsverhoudingen toch ook weer eenige wijziging gebracht. De dure verbouwing was ook in het be lang van den kastelein en men achtte het billijk, dat deze nu iets ging medebetalen. Maar de kastelein zelf dacht daarover geheel anders: hij had zijne aanstelling en wenschte geen verandering. Zoo bleef men tot 1757 heen en weer praten, toen eindelijk van den I I 72 DE BROEDERSCHAP DER SCHUTTERS VAN ST. JORIS TE ’s GRAVENHAGE.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1916 | | pagina 82