J
kastelein de betaling van een „recognitie” van 360 gld. per jaar
verkregen werd.
Nu was weder één stap op dezen weg gezet en de rentmeester
der confrérie slaagde er sedert in om geleidelijk dit bedrag te ver-
hoogen bij elke kasteleinswisseling. In 1774 werd er 1000 gulden
bedongen en in 1777 werd dit tot 1200 gulden verhoogd. Men zal
móeten erkennen, dat dit zeker billijk was, daar de Doelen als loge
ment en als gelegenheid voor partijen met zijn groote zaal en rui
men tuin steeds meer in trek kwam. Wel had men in 1755 aan de
Fransche comedianten geweigerd er hun publieke bals te geven,
wat alleszins begrijpelijk en voor de reputatie van den Doelen ook
wenschelijk was, maar andere festiviteiten waren er toch wel. Sedert
1780 werd er in den Doelen tijdens de Haagsche kermisdagen
Vauxhall gehouden, en dat is zoo gebleven, zoolang de Haagsche
kermis zelf in volle fleur bestond.
B. De Maaltijden.
Voor de heeren Ridders moest in den Doelen natuurlijk steeds
de gelegenheid gereserveerd worden voor het houden van hunne
samenkomsten: het Bestuur had daarvoor de beneden-voorkamer
waar nog een schoorsteenstuk, uit het einde der 17de eeuw, Sint
Joris voorstellende, aan hen herinnert, maar voor de eigenlijke
„werkzaamheden” had men ten alle tijde recht op de groote zalen.
Die „werkzaamheden” zal men begrijpen, hadden weinig schutterlijks
meer. Immers na het midden der zeventiende eeuw, zagen wij, concen
treerde zich hetvereenigingsleven der broederschap vrijwel uitsluitend
op de maaltijden. Men kende er van tweeërlei soort. De maaltijden
bij het verpachten van den schuttap, die maar „kleine” maaltijden
waren, en de „groote”, die de herinnering moesten bewaren aan
de oude jaarlijksche broederschaps-maaltijden der middeleeuwen!
Het schijnt, dat zij niet geregeld elk jaar gehouden werden, nu en
dan zijn er tusschenruimten van een, twee of zelfs drie jaar. Dat
hing zeker eenigszins van de tijdsomstandigheden, en wellicht ook
van de kas der broederschap af.
Het spreekt van zelf, dat in den loop der tijden de kosten van
de maaltijden, en hetgeen elk der deelnemers moest betalen, nog
al wat veranderden. In de zeventiende eeuw is het nog maar een-
voudigjes 5 gulden, dat per couvert betaald moest worden, maar
DE BROEDERSCHAP DER SCHUTTERS VAN ST. JORIS TE ’s GRAVENHAGE. 73