96
het licht; Huygens’ zwager de Wilhem had alleen met de afgedrukte
vellen kennis gemaakt, want hij was den aysten Januari gestorven.
Het was een droevig verlies voor Huygens. De beide zwagers
waren niet alleen 26 jaren lang ambtgenooten van elkander ge
weest in den Raad van den Prins, maar zij waren ook bijzonder
met elkander bevriend. Wanneer Huygens in het leger of op reis
was, hield de Wilhem hem trouw op de hoogte van alles, wat er
in den Raad voorviel. En in de moeilijke tijden sedert den dood van
Willem II had hij Huygens altijd krachtig gesteund bij zijne pogingen,
om de belangen van het Huis van Oranje te bevorderen, terwijl
verscheidene leden van den Raad in het geheel niet te vertrouwen
en op eigen voordeel bedacht waren.
In Juli deed Huygens weer zijn gewone reisje voor de verpach
tingen en bezocht ook Antwerpen. En in Augustus was hij in den
Haag tegenwoordig bij het huwelijk van zijn pupil Albert Snouckaert
met Isabella Rataller Doublet; het jonge vrouwtje is reeds het
volgende jaar gestorven.
Behalve vele versjes in presentexemplaren van zijn boek, schreef
Huygens in 1658 een groot aantal lofdichten en twee verzen van
langeren adem, Korte omspraeck van mijn dagelicks huysgebcd en
Nood-weer en liefde voor leed', het laatste is gericht tegen iemand,
die hem erg had belasterd
In het laatst van 1658 kwam er weder eene vacature bij het Hof
van Holland en Huygens deed nogmaals zijn best, om zijn oudsten
zoon tot dat ambt te doen benoemen. De edelen hadden hem, toen
de jonge man den vorigen keer niet was gekozen, beloofd bij eene
nieuwe vacature hunne stem op hem te zullen uitbrengen. Maar
Men heeft altijd gemeend, dat het vers gericht was tegen het gedicht
Rakende de klucht van Trijntje Cornells, dat in 1658 in plano uitkwam
en door Oudaen was geschreven, in wiens Poezy, I, 1712, blz. 43, het
ook is opgenomen. Toen in 1672 de tweede uitgave der Korenbloemen
het licht zag, waarin Huygens’ Nood-weer (1, blz. 519) is afgedrukt,
meende Oudaen zelf, dat het tegen hem gericht was en antwoordde
met Af keer der Noodweer, en Proeve der liefde voor leed (t. a. p.,b\z. 47).
Dr. H. J. Eymael heeft echter aangetoond (vgl. Tijdschr. voor Nederl.
Taal- en Letterk., XXXI, 1912, blz. 106113), dat Huygens’ Nood-weer
niet tegen Oudaen’s vers is gericht en dat deze zich dus vergiste, toen
hij het in 1672 beantwoordde.
HET LEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS.