I
betreft, schreef hij, dat de geleende sommen „n’ont pas esté tirees
hors d’un fonds ou amas de deniers comptans, mais que pour les
fournir, les Seigneurs Princes se sont trouvez obligez et ont resolu
genereusement de faire lever sur les comptoirs de l’Estat l’argent
qu’ils y tenoyent a bel interest”, en dat dus ook de rente moest
worden uitbetaald. Maar Huygens heeft niets gekregen; Karel II
was in geldzaken al even solide als op elk ander gebied. En ook
voor Oranje kon hij weinig doen. Want aan het Engelsche hof
hield men Beauregard de hand boven het hoofd door den invloed
van Jermyn; later bleek, dat deze Engelsche intrigant door zijn
Franschen collega was omgekocht. En zoo reisde Huygens, nadat
hij niets gekregen had dan beloften en complimenten, naar Frankrijk
terug, zeilde den 22sten September van Dover uit en kwam na
eene stormachtige reis den isten October weer te Parijs. Gedu
rende zijne afwezigheid had Chièze in de Fransche hoofdstad de
zaken van Oranje behartigd.
Daar waren intusschen weer allerlei ongerechtigheden gepleegd;
de militairen verhinderden de rechtspraak en namen de aanzienlijke
bewoners eenvoudig gevangen, de protestanten werden bedreigd
en mishandeld, enz. En dus kon Huygens weer op nieuw vertoogen
en memories schrijven over al het onrecht, dat de arme bewoners
van Oranje hadden te verduren ten gevolge van het onrechtmatig
in bezit nemen van het vorstendom door den Franschen Koning.
Het werd zoo erg, dat Lodewijk eindelijk den intendant van justitie
in Languedoc, De Bezons, naar Oranje zond, om al die klachten
te onderzoeken.
Intusschen kwamen de onderhandelingen niet verder. Evenals in
Augustus 1662 dreigde Huygens in Maart 1664 heen te gaan, al
voegde hij dan nu ook niet aan zijne bedreiging de vraag toe, wat
hij toch in Holland moest zeggen, om den Koning te verdedigen.
Hij bleef echter onderhandelen, ook toen eene poging van Karel II,
om Lodewijk tot andere gedachten te brengen, mislukt was, maar
ging eerst nogmaals een poos naar Engeland, om de onderhande
lingen daar, die het vorige jaar waren afgebroken, weer op te
vatten. Den 7den Juni reisde hij af, nadat hij den jongen Guiran,
zoon van een der Parlementsleden van Oranje, had opgedragen
zijne zaken te Parijs en te Fontainebleau te behartigen, en was
spoedig te Londen weer ijverig bezig, om geld voor den Prins los
HET LEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS.
112