HAAGSCHE BEGRAAFPLAATSEN
I.
Bij de oude Germaansche stammen ook in ons land: de op
gravingen van Dr. Holwerda hebben dit andermaal bevestigd
r\E eerste Maart 1915 is in de geschiedenis van ons begraafwezen
JLz een belangrijke datum geweest, toen de Hooge Raad in hoogste
instantie uitspraak deed, dat, als gevolg van een leemte in de
vigeerende begrafeniswet, de crematie in ons land niet strafbaar
kan worden geacht. En wanneer, wat te hopen noch te verwachten
is, dit meer en meer veldwinnend gebruik niet weder in een onbe
waakt oogenblik bij wettelijk voorschrift onmogelijk wordt gemaakt,
zal daarmede een eeuw van belangrijken vooruitgang zijn afgesloten.
Aangemoedigd door de belangstelling, die de begrafenisquaestie
als gevolg van de aanhoudende actie van voor- en tegenstanders der
crematie alom in den lande ondervindt, niet het minst ook in onze
woonplaats, waar ze in ’s lands vergaderzaal weder eenige roering
verwekte, willen we hierbij een poging wagen, om na te gaan,
welke middelen er in ’t belang van den gezondheidstoestand der
burgerij zijn aangewend, om de begraafplaatsen uit de centra van
bevolking, in de eerste plaats uit de kerken, naar buiten te ver
leggen, een strijd, die, gedurende lange jaren gestreden, eerst
sedert 1869 met voldoenden uitslag werd bekroond, toen de nu
reeds weer verouderde wet op het begraven werd aangenomen.
We zullen daarbij in de eerste plaats de aandacht vestigen op den
toestand in Den Haag.
„Het antwoord [op de vraagstukken van onzen
„tijd] is voor een volgend geslacht weggelegd;
„het thans levende kan alleen trachten, zich reken-
„schap te geven van de beteekenis der verschijn-
„selen en gebeurtenissen.”
Prof. F. J. L. Kramer. De XIXe Eeuw. pag. 408.
DOOR J. SMIT.