138 (tot de Molenstraat) is een doorbraak, die eerst in 1884 gereed kwam. In het midden der 17e eeuw nog moest dit kerkhof voor een zeer belangrijk deel de lijken uit geheel Den Haag bergen en daar de Residentie toen ongeveer 25.000 zielen telde, ligt ’t voor de hand, dat de uiterste spaarzaamheid met de ruimte werd betracht en er dus druk „geruimd” werd J). Maar ook het inwendige van de Kloosterkerk werd, zooals we terloops reeds opmerkten, voor het begraven gebruikt en het waren oudtijds de meest aanzienlijke familiën, die er, de traditie getrouw, hun laatste rustplaats begeerden. De Riemer vertelt ons, hoe ten tijde van de Grafelijke regeering eenige personen uit de hofkringen daar werden ten grave besteld, al blijkt later, waarschijnlijk door den invloed van de Hervorming en het langdurig verval van het gebouw, in den tijd n.l., toen het aan den kerkdienst was onttrok ken, die superioriteit niet meer te bestaan. Ook het oude „Sieck- of Pesthuis” aan de Vleerstraat, later als „Dolhuis” in gebruik, blijkt een eigen begraafplaats te hebben gehad, evenals het Leprooshuis en de verschillende conventen, die echter sedert de afscheiding van Spanje niet meer als zoodanig werden gebruikt en kort daarop door de overheid als bouwterrein werden verkocht. Op het kerkhof van het Predikheerenklooster na de afbreking van het „broerhuys” werd het al spoedig door verschil lende andere gebouwen ingenomen werden oudtijds bovendien de graven gedolven voor hen, die in den Haag waren terechtgesteld, nadat men voorloopig die lijken soms geborgen had op een binnen plaatsje tusschen den vijver en de Gevangenpoort, waartoe nog een l) Men houde wel in het oog, dat de kerk en ’t omringende kerkhof de „algemeene” begraafplaats was. Den Joden stond het weliswaar vrij, elders te begraven, doch niemand werd geweerd als gevolg van de religieuse gevoelens, tijdens zijn leven voorgestaan. De impostregeling van 26 Oct 1695 kent daaromtrent geen enkele uitzondering. Hieruit blijkt wel de voor dien tijd bij uitstek verdraagzame opvatting, die in de Republiek door de Overheid werd gehuldigd, terwijl o. a. in Frankrijk bij de uitvaardiging van ’t voor de Hugenooten overigens zoo gunstige Edict van Nantes 13 April 1598 aan niet-Katholieken het recht op een graf in de kerk of op ’t kerkhof nadrukkelijk was ontzegd, zelfs al had men door recht van fundatie, patronaatschap of wat dan ook, boven anderen daarop aanspraak, een beperking, die in 1606 nog nader werd omschreven. HAAGSCHE BEGRAAFPLAATSEN.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1917 | | pagina 146