1
HAAGSCHE BEGRAAFPLAATSEN.
139
aan de Oostzijde onder die poort aangebrachte deur toegang ver
leent. Ook de „Sak”, het slop op ’t kerkplein achter den toren, werd
in enkele gevallen voor de berging van terechtgestelden aangewezen
o. a. werden er een paar samenzweerders tegen Prins Maurits’
levend begraven terwijl voor andere geëxecuteerden op het
galgeveld bij het Laakmolentje of de beide gerechtsplaatsen aan
de Oostzijde van den Scheveningschen weg de z. g. n. „Witte
plek” in de Boschjes en onmiddellijk achter de Promenade
een graf gedolven werd.
Al deze omstandigheden hadden het Haagsche St. Jacobskerk-
hof in den loop der tijden steeds min of meer ontlast en daardoor
was de opeenhooping van lijken en lijkresten in ’t midden der stad
iets minder omvangrijk, dan deze in ’t ongunstigste geval had
kunnen zijn. 2)
Er kwam evenwel eenige verandering. Reeds lang toch waren
er in den Haag plannen aanhangig tot stichting van een nieuw
kerkgebouw. Op Vrijdag den 3en Januari 1642 werd er in de
vergadering van de „Sociëteit van den Haghe” 3) door deRaads-
heeren van den Hove, de Heeren Dedel en Van Wijngaarden,
1) Toen hier omstreeks i860 een paar villa’s werden gebouwd, kwamen
bij massa’s de uitgebleekte doodsbeenderen der geëxecuteerden te voor
schijn. Hier verhief zich eertijds de griezelige „Radberg”.
2) Het kerkhof te Scheveningen, geheel om de kerk gelegen, is in
deze studie buiten beschouwing gelaten, daar dit dorp voor zijn eigen
grafruimte zorgde.
3) De „Sociëteit” was een bestuurslichaam, dat zijn ontstaan te danken
had aan de eigenaardige gesteldheid van den Haag, dat te midden van
zijn eigen jurisdictie ook die van het Hof omvatte, een omstandigheid,
waaruit tal van questies rezen, o.a. ook ten opzichte van het begraven.
Toen bijv, de Haagsche Magistraat den 6en en den 9en Febr. 1609
een keure op het begraven vaststelde, die dan ook voor de suppoosten
van ’t Hof zou gelden, maakten Gecommitteerde Raden daartegen
bezwaar, die den nen Maart een andere verordening voor de sup
poosten opstelde. De Staten van Holland maakten aan de daardoor
ontstane verwarring een einde, door den 27011 Sept. 1614, onder ver
nietiging van de voorgaande resoluties, te gelasten, dat de ordonnanties
op het begraven in den Haag door de Staten moesten worden goed
gekeurd. (Gr. Pl. II1377). Deze en dergelijke questies maakten het
bestaan noodzakelijk van een gemengd lichaam en zoo ontstond reeds
in 1584 de „Sociëteit”, samengesteld uit enkele leden van 't Hof, de
Rekenkamer en enkele gecommitteerden uit het plaatselijk bestuur.