1 148 den 9e11 Maart 1717 „voor woning had betrokken, een op het terrein staande De koster was dus beambte van de Sociëteit. Evenwel trok hij van stadswege nog eenige inkomsten voor ’t begraven van de „arme lijkken”. Zoo vond ik daarvoor over het jaar 1744 uitgekeerd aan Willem Wijnvoort f 3218 st.; over 1756 aan H. J. Reuzelaer 31 i2st. Want hoewel de nieuwe begraafplaats een aanmerkelijke verbete ring genoemd mocht worden, gunstig gelegen was het terrein niet. Strekte zich aan de Westzijde de leerlooierij van Zacharias van Haarlem uit, waarnevens zich verderop slechts hier en daar een enkele schamele woning verhief, terwijl aan de Zuidzijde niet dan een onaanzienlijke landweg werd gevonden (het Ledig Erf, sedert 1879 Bakkersstraat), aan de Oostzijde grensden de erven van de huizen der Breestraat, terwijl aan de Zuidzijde, iets verder dan de verlaten landweg, zich een dichtbevolkte stadswijk bevond, die, gelijk weleer van uit het Zuiden door het kerkhof der Groote Kerk bedreigd, thans van uit het Noorden de miasmen van de Noorderbegraafplaats zou opvangen. Maar de heeren waren blijkbaar met de nieuwverworven bezitting in hun schik en ze beproefden er inderdaad een fraai „kerkhof" van te maken. (De naam „kerkhof” toch, hoewel in zijn wezen onjuist, zou ook aan deze nieuwe begraafplaats, voortaan het „Noorderkerkhof”, verbonden worden). De metselaar Roos werd in Mei 1715 uitgezonden om voor ƒ3000 metselsteenen aan te schaffen en kort daarna, den i8en Juli, werd ter vergadering van de Sociëteit de uitslag bekend gemaakt van de inschrijving, ge houden voor het plaatsen van twee hardsteenen poorten en ’t leveren van de „clapmutsen” (dekstukken) op de verschillende pilasters van den ringmuur, waartoe Gerrit Minne als laagste der vier in schrijvers 1250 werd aangewezen. De metselaar Jacobus Coster, die bij dit alles als „controlleur” had toezicht gehouden, ontving daarvoor later bij besluit van eenmaal” een belooning van 150. De „koster” van het „kerkhof’, die zou voortaan de dagelijksche leiding in handen hebben. Den i6en April 1706 werd te zijnen behoeve in de vergadering van de Sociëteit een instructie, door den Raads heer Slicher ontworpen, vastgesteld en toen in de volgende vergadering van den 30™ Juni 1716 werd gerapporteerd, dat de HAAGSCHE BEGRAAFPLAATSEN.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1917 | | pagina 156