rrr T49 nieuwe begraafplaats geheel was gereed gekomen, werd door de Heeren bepaald, „dat alle begraeffenissen, welke na den laesten „van dese maand Juli op het kerkhof zullen gedaen werden, allen „zullen geschieden op ’t voorz. Nieuwe of Noorderkerkhof en dat „aan Andries van Dievoort, koster van de Nieuwe Kerk alhier, „sal worden geinterdiceert, op het Kerkhof van de voorz. Nieuwe „Kerk na den voorsz. laatsten Juli meer te begraven.” In den beginne ondervond het begraven bij avond op dit kerkhof natuurlijk eenig bezwaar door de Egyptische duisternis, die hier door geen enkel nabijzijnd licht verbroken werd. De koster moest dan met zijn lantarentje het onbelemmerd neerlaten van de kist in de groeve mogelijk maken en we vinden hem dan ook bij besluit van den 3en Dec. 1716 toegestaan, „50 pond kaarsen jaarlijks voor avondbegrafenissen”. Doch toen de Sociëteit in 1783 besloot tot het plaatsen van een twaalftal lantarens, waarvan er zes voor de Noorderbegraafplaats waren bestemd, werd dit euvel voor een goed deel verholpen. Bij voortduring hield de Sociëteit zich met de verzorging van het nieuwe „kerkhof” bezig. Werd in 1780 opnieuw een instructie voor den koster ontworpen, ook voor zijn stoffelijke belangen werd gezorgd, toen zijn wedde werd gebracht op 250.plus een vrij aanzienlijk bedrag uit de opbrengst der graven en het genot van vrije bewoning van het huisje, dat, naar we zagen, bij het kerkhof behoorde. Een doodgraver, zoo bepaalde men, zou hem in zijn werk bijstaan, terwijl tevens werd geordonneerd, dat de armen des morgens zouden worden begraven. Natuurlijk was het een bezwaar, dat de nieuwe begraafplaats, hoewel op of nabij de Geest en alzoo in een der hoogere gedeelten der stad gelegen, toch hinderlijk vochtig was, zoodat bij diepe graven het water op den bodem zich verzamelde. Vandaar, dat af en toe zand moest worden aangevoerd en op groote schaal ge schiedde dit, toen in 1783 aan den koster „voor het bearbeiden van 96 schuiten zand a 1 10 st. per schuit” de som van ƒ144 werd uitbetaald, terwijl de levering van ’t zand een uitgave van f 868 st. eischte. En toch hoorde men in de eerstvolgende ver gadering van den 24en April 1783 nogmaals de verzuchting, dat de nieuwe begraafplaats weder verbetering eischte. Het schijnt evenwel, dat men in Den Haag met het „Noorder- HAAGSCHE BEGRAAFPLAATSEN.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1917 | | pagina 157