8
Vader Huygens had daarvan veel vergeten, maar hij droeg Dedel
op de onmisbare grammatische regels zoo duidelijk en kort mogelijk
samen te vatten. Te gelijk met het Grieksch werd de wiskunde
beoefend; daarin kregen de jongens les van Samuel Clootius. Na
elke les doceerde Constatijn het geleerde aan zijn gouverneur
Dedel. Ook lichaamsoefeningen werden niet verwaarloosd; de
knapen leerden springen, schaatsenrijden daarin was Dedel hun
leermeester paardrijden en zwemmen; het laatste heeft Constantijn
echter nooit kunnen leeren. Bij de rhetorica paste Vader Huygens
weer zijne beproefde methode toe; alle belangrijke regels werden
in enkele bladzijden samengedrongen. Dan moesten de jongens
flink gestelde stukken uit het hoofd voordragen, zonder eenige
verlegenheid en op een wijze, die paste aan het hof en niet aan
de school. Des Zondags na de kerk werden de jongens opmerk
zaam gemaakt op het goede en het slechte in de voordracht van
den predikant, dien zij gehoord hadden, en hun op het hart ge-
gedrukt, in de allereerste plaats bij hun spreken volkomen natuurlijk
te zijn. Ook besprak hij met hen de redevoeringen in de werken
van Livius, Curtius, Sallustius en Tacitus opgenomen, en wees hun
op datgene, wat hij daarin bewonderde en afkeurde. Aan dat onder
richt dankte Constantijn het, dat hij zich later zeer gemakkelijk uit
drukte, als hij vorsten moest toespreken of in een groote vergadering
het woord voeren, en dat hij gemakkelijk eene rede in elkaar zette.
Ook de beeldende kunst werd bij de opvoeding niet vergeten.
Vader Huygens betreurde het zeer, dat hij geen verstand had van
schilderijen, en had dikwijls gezien, dat overigens talentvolle men-
schen wegens dat gebrek in hunne kennis werden uitgelachen, in
een tijd, dat men in elk huis schilderijen aantrof. Hij wilde zijne
zoons daarvoor behoeden en liet hen daarom teekenen leeren. Het
liefst had hij Jacob de Gheyn als hun leermeester gehad, maap
toen deze niet wilde, werd Hendrik Hondius gekozen. Van zijn
neef Jacob Hoefnagel, een bekend kunstenaar, die een tijd lang
aan het hof te Weenen verbonden is geweest, heeft Constantijn
ook iets van miniatuurschilderen geleerd. Die kunst heeft hij later
niet of weinig beoefend, maar hij was vaardig met de teekenstift
en is zulk een liefhebber en kenner van schilderijen geworden,
dat hij reeds in 1631 de grootheid van Rembrandt en Lievens, toen
nog baardelooze jongelingen, kon voorspellen. Met tal van schilders
HET LEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS.
I