157
x) De totale jaarlijksche bedragen, die geheven werden voor ’t op
hangen van de wapenborden de storting geschiedde slechts éénmaal
liepen belangrijk uitéén. Zoo vond ik respect, voor de jaren 17621782:
16813 12; 3441010; nihil; ƒ981210; 321o8;
nihil; f 864 0o; 626 7 14; 200 18- 0; f 3101 6;
455—1-0; f 5°9—4—o;/1?2 0 °i nihil; ƒ420—5—o; ƒ478
10 onihil8174of 23410o; 20t 4o; f 1451 10o.
schoenen en sporen: 18, terwijl voor ieder kwartier 2 gevor
derd werd 1).
In verband met de zooevengenoemde algemeene strooming werd
ook in Den Haag al spoedig de strijd tegen Jt oude misbruik weder
aangebonden. In 1748 reeds had Abraham Perrenot, domeinraad
van den Prins, in een dissertatie zijn stem daartegen verheven en
in 1775 gaf hij wederom een werkje uit, waarin hij ’t begraven
binnen de steden met kracht veroordeelde. De reeds eerder ge
noemde Te Water brandmerkte het in 1775 (Verhandelingen van
het Zeeuwsch Genootschap IV 645) als een misbruik, „strijdig met
de menschelijkheid, de rechte staatkunde en den waren Godsdienst”,
terwijl zijn tijdgenoot Adr. Kluit in zijn reeds eerder aangehaalde
inaugurale rede te Middelburg (in 1777 in druk verschenen) even
eens in lang niet malsche termen daartegen te velde trok.
Het gevolg van een dergelijke actie was, dat in 1784 het „Zeeuwsch
Genootschap der Wetenschappen” te Vlissingen, dat op voorbeeld
van de „Hollandsche Maatschappij voor Kunsten en Wetenschappen”
(van 1752) in het jaar 1768 was opgericht, de volgende prijsvraag
uitschreef: „Dewijl de schadelijkheid der begravenissen binnen de
„steden en kerken ten volle bewezen en vrij algemeen erkend is,
„welke zijn de verschillende redenen, dat die nadeelige gewoonte
„in de Republiek blijft stand grijpen en welke zijn de beste middelen,
„om dezelve te doen ophouden?”
De oproep van het Genootschap was niet vruchteloos geweest.
Verschillende antwoorden waren ingekomen, waarvan een tweetal,
n.l. die van Mr. J. D. van Leeuwen en Dr. Corn. Terne, de goed
keuring van de heeren wegdroegen, zoodat de „gouden medaille,
„op den stempel van het Genootschap geslagen, met het jaartal
„en den naam van den schrijver” aan hen kon worden toe
gekend.
Weinige jaren te voren had ook de Utrechtsche student Nic.
HAAGSCHE BEGRAAFPLAATSEN.