176 talende alleen den grafmeester zijn gewoonlijk regt’J, doet ons vermoeden, dat stond het den mingegoeden, van wie de kerk toch geen voordeel trok, in ’t algemeen al vrij, te Eikenduinen te doen begraven men toch zeker wel de voorkeur zal hebben gegeven aan ’t kerkhof te Loosduinen. Immers zou, indien alleen den^behoeftigen was toegestaan, op de voorouderlijke plek, waar aan men wellicht gehecht was, te begraven, deze als gevolg van hun vasthoudendheid het „armeluis-kerkhof” geworden zijn. En daarop kan toch allerminst hun streven gericht zijn geweest! Zullen dan alleen de Katholieken, die zeker het oude, gewijde kerkhof van Eikenduinen hebben verkozen voor ’t begraven van hun dooden, daarvan hebben gebruik gemaakt? Het belang van’t Loos- duinsche kerkje, dat zich daardoor in zijn inkomsten zou zien be nadeeld, eischte, dat dit voor ’t vervolg onmogelijk zou zijn. En de niet-betalende Katholieken, die toch niet bijdroegen tot stijving van de kerkekas? Zeker zal ook de „grafmeester”, wiens belangen daardoor werden geschaad, tegen een dergelijke voorkeur hebben gewaakt. Blijft over de vraag, of de Katholieken, ongeacht het gebod van de overheid, toch openlijk of in stilte hun teraardebestellingen er deden plaats hebben. We weten het, de Hollandsche Katholieken durfden veel, en er was alle aanleiding daartoe. Hoewel politiek tot machteloosheid gedoemd, waren zij, althans in het begin der 17e eeuw, numeriek nog het sterkst. En de overheid, toch al meer geneigd „tot zachtheid dan tot rigueur”, vond ook daarin alle aan leiding tot een liberaal optieden. Zullen ze het dus in stilte hebben gewaagd misschien? Het antwoord kan moeilijk anders dan ontkennend luiden. Zeker, het streven er toe kan hun moeilijk worden ontzegd en op ’t platteland, onder den rook van Den Haag zelfs, waren op sommige tijden specifiek Roomsche begrafenissen toen niets zeldzaams, al was het dan ook tot groote ergernis der predikanten. In 1586 bijv, klaagde Wijnand van Beeck te Zoetermeer tegenover zijn ambtsbroeder Arend Cornelis, destijds predikant, verblijvende in Den Haag, smartelijk over de „paepsche stouticheden”, die in zijn woonplaats voorvielen. l) „Wat superstitie”, zoo schreef hij, „dat Mogelijk bevond deze laatste zich hier tijdelijk. In de lijst der Haagsche predikanten komt zijn naam niet voor. Wel is er in dien tijd een predikant van dien naam te Delft. HAAGSCHE BEGRAAFPLAATSEN.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1917 | | pagina 184