193
VIII.
5
lijkkoets werd van 4 op 5, van een volgkoets van 2—10 st.
op f 3 gebracht.
Maar niet alleen de Katholieken, ook de Haagsche Joden bleken
voor zich en de hunnen reeds vroeg een afzonderlijk terrein ge
vonden te hebben. Hadden ze sedert de Reformatie tot het einde
der 17e eeuw waarschijnlijk hun dooden op ’t algemeene kerkhof
gebracht, terwijl de meergegoeden onder hen wellicht een laatste
rustplaats vonden te Ouderkerk (waar zich de begraafplaats der
Amsterdamsche Joden bevond op de plek, waar eenmaal waarschijn
lijk zich het eerste slot Amstel verhief), toen ze op ’t einde dier
eeuw een blijkbaar reeds vrij krachtige kerkelijke gemeente hadden
gevormd, gevoelden ze behoefte aan een eigen gemeenschappelijken
doodenakker.
In de Republiek der Vereenigde Nederlanden, waar ze meer dan
elders vrijheid van beweging hadden gevonden, werd hun zulks
gereedelijk toegestaan. Amsterdam was trouwens reeds voorgegaan.
Den i2en Mei 1618 kwam bij de Staten van Holland in behande
ling het adres van Dr. Simon Lopez Rosa en Francisco Mendes
Tramscoso, die uit naam der „Portugeesche of Hebreeuwsche natie”
verzochten, op een hofstede en erve te Ouderkerk, die ze daartoe
kort te voren hadden aangekocht, „zonder eenige sermoniën, in
alle stillicheyt en seedigheid” hun dooden te mogen begraven, op
welk verzoek gunstig werd beschikt.
De Haagsche Joden schijnen door dat voorbeeld te zijn opgewekt,
in gelijken zin te handelen. Wel waren aan de stichting noodwen
dig kosten verbonden, doch de gegoede Haagsche Jood, die zich
de weelde getroostte voor den overledene elders een graf te koopen,
moest wel overwegen, dat het vervoer daarheen op aanzienlijke
offers zou komen te staan. Want ieder dorp of iedere stad, waar
de lijkstoet passeerde, eischte zijn kerk- of begraafrechten. Later
evenwel werd deze regeling, die waarschijnlijk geheel op de eigen
machtigheid der stedelijke bepalingen berustte, in dier voege ge
wijzigd, dat in de plaatsen van vertrek en aankomst door hen, op
wier last de begrafenis geschiedde, het recht moest worden voldaan.
Bij de impostregeling, door de Staten v. Holland den 2Óen Oct.
1695 gearresteerd, werd bepaald, dat ter voorziening in „de verdere
13
HAAGSCHE BEGRAAFPLAATSEN.