194
lasten van den jegenwoirdigen oorlog” een begrafenisrecht van
ten hoogste 30 zou worden geheven, met dien verstande, dat
voor de lijken, die buiten de plaats ter aarde werden besteld, een
dubbel recht moest worden voldaan. De ampliatie van 3 Dec. van
dat jaar bevatte in art. 7 de bepaling, dat voor Joden, die „naer
„de naestgelegen kerckhoven, tot haer begravinge gewoonlijk ge-
„destineerd, als die te Amsterdam naer Ouwerkerck ofte Muyder-
„bergh gevoert werden”, enkel recht zou worden geheven. „Maer
„ingevalle deselve niet mochten werden begraeven op de voorschreve
„naestgelege Kerckhoven, maer vervoert werden naer Kerkhoven
„gelegen omtrent andere steden ende tot de begraeffenisse van die
„Joodsche natie van die steden gedestineert, sullen dubbelt recht
„verschuldigt sijn.” En om aan dit besluit de noodige kracht bij te
zetten, werd de bepaling getroffen, dat de begrafenis geen voort
gang zou mogen hebben, indien aan den doodgraver niet het
consent kon worden overgelegd, als bewijs, dat het verschuldigd
recht inderdaad gestort was. (Gr. Pl. IV. 899 901).
Een enkele maal gebeurde het, dat door de Staten van de heffing
van dit dubbele bedrag werd afgezien, doch royaal was men daar
mee geenszins. Den Amsterdammers bijv, was voor het vervoer
van hun dooden naar Diemen en Diemerdam bij besluit van de
Staten van Holland van den 7011 Juli 1790 toegestaan, daarvoor
slechts éénmaal kerkrecht te betalen, maar Hilversum, dat in 1792
een kerkhof buiten zijn rechtsgebied had aangelegd en waarheen
herhaaldelijk ook de lijken uit omliggende gemeenten werden ver
voerd, kreeg die dispensatie den 2Óen Oct. 1795 voor niet meer
dan tien jaar, terwijl een dergelijk verzoek van Den Bommel op
Overflakkee den 2Óen Mei 1786 door de Staten eenvoudig werd
geweigerd. (Groot Plakkaatboek IX 877, 351, 328).
In 169 j. nu had de toenbestaande Haagsch-Israëlietische gemeente
door de ijverige bemoeiingen van Alexander Polak, Mozes de Pinto
en eenige anderen een terrein in de grafelijkheidsduinen voor zich
weten te verkrijgen. Want hun aantal was hier, zoowel als in
Amsterdam, beduidend toegenomen. De vervolgingen in Polen
hadden omstreeks het midden der 17e eeuw tal van nijvere Joden
van daar doen vluchten. De Hollandsche Mercurius (1656) vermeldt,
dat in die voor hen zoo bange dagen te Amsterdam in drie schepen
meer dan 300 Joden aankwamen, die zich van daar uit over de
HAAGSCHE BEGRAAFPLAATSEN.
I