Tot zoover was de samenwerking tusschen het Dagelijksch Bestuur van Den Haag en de Commissie in alle opzichten in de gewenschte eensgezindheid geschied, al had in den beginne de formeele quaestie, reeds door Gedeputeerden gesteld, en die tot de vorming der Commissie als administratief lichaam den stoot had gegeven, ook misschien ten opzichte van B. en W. op eenige geringe wrijving kunnen wijzen. Weldra echter gaf verschil van inzicht aangaande de wederzijdsche verplichtingen aanleiding tot een onvriendelijke verhouding en een ernstig geschil, dat ten slotte door hoogere tusschenkomst moest worden uit den weg geruimd. Wat van deze verhouding de oorzaak was? De verklaring ligt voor de hand. Toen in het laatst van Augustus 1830 de opstand der Belgen uitbrak, vonden zij sympathie in de geheel overwegend katholieke provinciën der Noordelijke Nederlanden. Limburg schaarde zich terstond aan de zijde der Belgen, Noord-Brabant en het Land van Maas-en-Waal werden slechts in bedwang gehouden door de daar gelegerde Nederlandsche troepen. Het was niet meer de strijd der nationaliteiten, het was de tegenstelling tusschen het protes- tantsche Noorden met de daarbij aangesloten partijen, dat zich, alle veeten vergetende, om den troon schaarde, en het roomsche Zuiden, dat sedert jaren een onverflauwde oppositie tegen de regeering gevoerd had. Sinds de pogingen der overheid tot stichting van een nationaal-katholieke partij hadden schipbreuk geleden, heerschte er ondanks de verzoenende houding der regeering, die met behoud van de grondstellingen van haar bestuursstelsel tot vele concessies geneigd bleek, tusschen de beide godsdienstige hoofdgroepen een onvriendelijke toon, die zijn weerklank vond in de pers en de talrijke pamfletten van die dagen. Het schijnt zelfs, dat Burgemeester Copes van Cattenburch voor ongeregeldheden beducht was, toen hij den 3oen Augustus 1830, als de Hagenaars zich in den eersten roes van patriottisme bij duizenden met oranje sierden en de schutterij zich ter beschikking van de regeering stelde, een waarschuwing tot de gemeentenaren richtte, waarin hij beval „niemand wegens het meer, minder of in het geheel niet dragen der in ’s-Gravenhage zoo zeer beminde en vereerde leus te hinderen of te beleedigen”. Het Pauselijk schrijven van midden October, waarschijnlijk een gevolg van het veldwinnen der ideeën van de ultra-liberale leiders, 2OÓ HAAGSCHE BEGRAAFPLAATSEN.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1917 | | pagina 213