i 7 li die in België op de republiek aanstuurden, bedaarde eenigszins de opwinding, het bericht uit Brabant, einde October door de p rs verbreid, dat de Noordbrabantsche geestelijkheid de bevolking tot kalmte trachtte te brengen ondanks het opzweepen door de Bossche „Noord-Brabander”, droeg het zijne daartoe bij. En even gerust stellend was voor de goede Hagenaren van die dagen het bericht in het officieuse „Dagblad van ’s-Gravenhage” van 15 Nov., dat de collecte, ten voordeele van de Regeering te Scheveningen ge houden, behalve door de predikanten „door de Roomsch-Katholieke geestelijken bijzonder was aanbevolen”. En toch bleef, ondanks de verzoenende houding, bij beide partijen van hoogerhand betoond, de spanning voortduren en deze is, naar het me voorkomt, de oorzaak van de weinig eendrachtige samen werking tusschen B. en W. en de Commissie. De oneenigheid dan, waarvan in dezen sprake was, had betrekking op de bestrating van den weg, die ten behoeve van de burgerlijke begraafplaats loodrecht op den Ouden Scheveningschen weg was aangelegd Kerkhoflaan en die tevens de toegang was naar de R. K. begraafplaats. De bestrating van dezen weg was in het voorjaar van 1831 voor een gedeelte geschied, doch de arbeid was tot nader order gestaakt, zeer tot ongerief van de R. K. gemeente. De algemeene begraafplaats evenwel ondervond door de geheel andere situatie aan de oostzijde dien overlast niet. In 1826 toch was men ten behoeve van een scheepvaartverbinding met Schevenin gen begonnen met het graven van het Kanaal, dat als een verlen ging van den Oostelijken singelgracht te beschouwen is. Wel was reeds het volgend jaar, vooral als een gevolg van den lang niet schitterenden financieelen toestand der gemeente, het werk gestaakt, doch de Raad had niettemin besloten tot den aanleg van een weg langs de Westzijde van het Kanaal, om een directe verbinding met het in 1828 gestichte Stedelijk Badhuis te verkrijgen. En door van dezen straatweg een korten zijtak in Westelijke richting te ver harden, had men aan die zijde een geschikten toegang tot de be graafplaats verkregen. Hierdoor ontstond het vooruitzicht, dat de treurige toestand van de Kerkhoflaan vooreerst zou bestendigd blijven, een gevaar, waarvan de Commissie direct de dupe zou worden. Vandaar, dat in een der eerste maanden van 1831 Pastoor Sem zich persoonlijk tot B. en W. HAAGSCI-IE BEGRAAFPLAATSEN. 207

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1917 | | pagina 214