i I haagsche begraafplaatsen. XI. Zoo waren dan in 1830 eindelijk, na aanhoudenden en krachtigen aandrang, de begraafplaatsen naar buiten de stad verlegd en de 14 van zijn op godsdienstig gebied andersdenkenden vriend zou mogen rusten. Wel besloot de Commissie den 6en Sept. 1833 zich tegen de haars inziens „hatelijke beschouwingen en aantijgingen” dapper te weer te stellen, doch ’t is mij niet gebleken, of werkelijk aan dat voornemen is gevolg gegeven. Bij een dergelijken stand van zaken was het niet waarschijnlijk, dat het geschil tot een vreedzame oplossing zou worden gebracht. Vandaar dat de Commissie den 6en Sept.' 1833 besloot tot een adres aan den Koning, waarin Hoogstdeszelfs tusschenkomst werd ver zocht, öf wel uit de fondsen van het „Dep. voor de Zaken van den R. K. Eeredienst” de van de Haagsche Katholieken verlangde bijdrage te willen verleenen. In het jaar 1834 werden Baron Van Hugenpoth van Aerdt, een der nieuwgekozen leden der Commissie, en Tollus door den toen- maligen Provincialen Gouverneur Van der Duyn van Maasdam gehoord, teneinde de hangende quaestie toe te lichten en in Januari van het volgend jaar werd door dezen het geschil beëindigd door te bepalen, dat de gemeente zonder verwijl de begeerde bestrating (ter breedte, zooals die, welke op den weg naar het Badhuis was aangebracht, met een verbreeding bij de inrijpoort der R. K. Begraaf plaats) zou uitvoeren, terwijl de R. K. gemeenten zich moesten verbinden tot een bijdrage van 1000, een voorstel, waarmee partijen accoord konden gaan. Inmiddels was de Commissie voor steeds belangrijker uitgaven komen te staan. De in Maart 1833 gehouden aanbesteding voor de grafkelders en de fundeering der kapel maakte de beschikking over een bedrag van 6399 noodzakelijkde bovenbouw der kapel, de meubileering en versiering door bekwame kunstenaars (beeldwerk van L. Royer), vorderde nog grooter offers, waarom in October 1834 besloten werd, wederom tot een negotiatie van f 15000 over te gaan. De bouw van de kapel kon daardoor vrijwel ononder broken worden voortgezet, zoodat deze vier jaar later, den 12 Sept. 1838, door Pastoor Sem, destijds deken van Delfland, kon worden x ingewijd. 209

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1917 | | pagina 216