de zaak geschonken, teiten de crematie gunstig gezind waren der begraafplaatsen merkbaar scheen aan niet zonder invloed zijn geweest), het lijk enkel woord melding gemaakt van de crematie, hoewel het vraagstuk toen reeds druk besproken en ook in de Kamer te berde werd gebracht. Maar reeds lang te voren werd in Duitschland de vraag gesteld, of niet het verbranden der lijken uit velerlei oogpunt de voorkeur verdiende en reeds twintig jaren vroeger in 1849 had Jacob Grimm voor de Koninklijke Academie van Wetenschappen te Berlijn (Ueber das Verbrennen der Leichen, Abhandlungen der Königlichen Akademie, 1849) die vraag bevestigend beantwoord. De zaak bleef echter rusten, tot in 1869 het Internationaal Geneeskundig Congres te Florence zich vóór de crematie verklaarde en dat was de aan leiding, dat alom op congressen de vraag aan de orde kwam. Zelfs werd reeds in 1873 in Italië het wettelijk bezwaar tegen lijkver branding opgeheven en hadden in het volgend jaar met toestemming van den Min. van Binnenl. Zaken en dien van Eeredienst te Dresden (9 en 16 Oct.) een tweetal crematies plaats. Hoewel de Saksische regeering later van houding veranderde, zagen de voorstanders der crematie hun inzicht steeds meer veld- winnen. Den 22en Januari 1876 een belangrijke datum in de geschiedenis der lijkverbranding werd te Milaan, waar de autori- (het feit, dat de invloed ’t bronwater, zal daarop van den Zwitser Albert Keller verteerd in het bekende crematorium, op zijn wensch en uit zijn middelen opgericht. En bijna drie jaar later, toen het Hertogelijk bestuur te Gotha volkomen vrijheid voor de lijkverbranding gegeven had, kon ook daar (den toen December 1878) een crematie ge schieden, weldra door meerdere gevolgd. Ook in Nederland had men aandacht aan niet hefminst in Den Haag, waar de vreeselijke cholera-epidemie van 1866 niet geringe bezorgdheid had gewekt. In 28 weken waren er op een bevolking van nog geen 90000 zielen (87319 op 31 Dec. 1865) alleen aan de cholera 1016 inwoners overleden of n.6%0, een cijfer, dat in onze provincie alleen door Delft (19.4 °/oo) werd overtroffen, terwijl Rotterdam 10.7 %0, Amsterdam 4.2 %0 gevallen met doodelijken afloop had 9 en de naburige dorpen Rijswijk, J) Amsterdam had toen reeds sedert 1853 zijn duinwaterleiding; Den Haag bleef daarvan nog tot 1874 verstoken. Hierin zal zeker de verklaring van de reusachtige verschillen zijn gelegen. r HAAGSCHE begraafplaatsen. 212

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1917 | | pagina 219