I I Voorburg en ’s Gravenzande respect. 6.1 %0, 4.7 %0 en 2.7 °/00 sterfgevallen telden. Was het wonder, dat men met eenige bekom mering wees op het regeeringsrapport, dat verband zocht tusschen de epidemie en het drinkwater en dat over de Haagsche pompen niet al te loffelijk zich had uitgelaten? Dat men met bezorgdheid wees op de nabijheid der begraafplaatsen, die bij de voorstanders der crematie met een zwarte kool stonden aangeteekend? Een zestal Hagenaars, Dr. M. F. A. G. Campbell, Bibliothecaris der Kon. Bibliotheek, Dr. L. J. Egeling, Inspecteur van het Genees kundig staatstoezicht en in 1866 lid van de bij Kon. Besluit van 16 Juli ingestelde „cholera-commissie”, Dr. M. P. Lindo, Inspecteur van het Lager Onderwijs, Dr. J. Rutgers, Leeraar aan het Gym nasium, W. C. A. Staring, Referendaris aan het Dep. van Finan ciën en Dr. J. E. de Vrij, Scheikundige, besloten, het initiatief te nemen tot het bijeenroepen van belangstellenden in de crematie, met dit gevolg, dat den 28en Dec. 1874 in de daarvoor uitgeschreven vergadering in het toen nog gloednieuwe „Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen” den 2en Dec. was het ingewijd de „Ver- eeniging tot invoering der Lijkverbranding in Nederland” (weldra: „Vereeniging voor Lijkverbranding”, nu: „Vereeniging voor facul tatieve Lijkverbranding”) werd opgericht. Van toen af verschenen in de Ned. dagbladpers talrijke artikels van vóór en tegenstanders, terwijl Dr. L. L. Plantenga („De Crematie” 1875) en Mr. J. C. Smissaert („Begraven en Verbranden van lijken” 1885) de toemaals hangende quaestie als onderwerp voor hun dissertatie kozen. Hadden Dr. Mohr en Prof. Harting al de aandacht gevestigd op het gevaar der crematie voor de productie van ammoniak, noodig voor het leven der planten (beantwoord door Prof. Franchimont), ook op kerkelijk terrein werd de strijd over gebracht. De predikanten S. K. Thoden van Velzen („Begraven of Verbranden”. 1875) en J.Beynen(„Lijkverbranding!” 1875)beschouw den het vraagstuk van theologische zijde, evenals de Belgische geestelijke Dr. I. Bauwens, die er in een paar lijvige werken („De Lijkverbranding en Rouwplechtigheden bij de meeste volken” en „De Lijkbehandeling onder wetenschappelijk oogpunt beschouwd”) tegen te velde trok. Bovendien verklaarde in 1886 de Roomsch- Katholieke Kerk zich vijandig tegenover het streven van „menschen, „öf bezield met twijfel in het geloof, öf leden zijnde van de secte HAAGSCHE BEGRAAFPLAATSEN. 213

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1917 | | pagina 220