voorjaar van 1633 bracht Henri de Beringhen, een Fransch officier,
die eenige jaren onder Frederik Hendrik heeft gediend, hem de orde
van St. Michiel met een schrijven van den Koning van Frankrijk.
Spoedig is Huygens bezig, om zijn wapen samen te stellen, maar
eerst in 1642 werd het door den Koning goedgekeurd. Toen in
latere jaren het aantal ridders dier orde tot 100 werd ingekrompen
en al degenen, die er in waren opgenomen, hun adeldom of hunne
verdiensten moesten bewijzen, heeft Huygens de orde behouden.
Toen Huygens in het laatst van April met den Prins te velde
trok, had hij een nieuwen last op zich genomen, nl. om Prinses
Amalia volkomen op de hoogte te houden van de gezondheid van
haren gemaal en van alles, wat gedurende den veldtocht voorviel.
Van die opdracht heeft hij zich jaren lang, van 1633 -1646 ge
kweten; meestal schreef hij om den anderen dag en bij belang
rijke gebeurtenissen dagelijks aan de Prinses. Hij had verzocht,
die brieven zorgvuldig te bewaren, opdat zij later als historische
bron zouden kunnen dienen, en aan dat verzoek is over het alge
meen voldaan; ongeveer 700 van die brieven zijn hem terugge
geven en werden, in drie foliodeelen gebonden, door hem veilig
opgeborgen. Wanneer het leger niet op grooten afstand van den
Haag was, konden die brieven gemakkelijk worden verzonden,
maar als de Prins in Duitschland of in de Zuidelijke Nederlanden
oorlog voerde, moest zijn secretaris meermalen dagelijks nieuwe
middelen bedenken, om ze ongerept door de vijandelijke linie te
krijgen. Hij schreef dan meestal microscopisch klein op zeer kleine
stukjes papier, die, in de kleeren van vrouwen of kleine jongens
verborgen, door het vijandelijke land werden gebracht.
Terwijl hij met den Prins voor Rhijnberk lag, kreeg hij den
2osten Mei het bericht, dat zijne moeder was overleden. Susanna
Hoefnagel was 71 jaar geworden; zij had hare beide dochters,
evenals hare zoons, nog getrouwd gezien. Huygens kon niet bij
de begrafenis zijner moeder aanwezig zijn. Den geheelen veldtocht
heeft hij dit jaar echter toch niet meegemaakt; den i3den Juli kwam
hij ziek in den Haag terug en in Augustus deed hij met zijne vrouw
een reisje door Noord-Holland en vertoefde o.a. te Alkmaar, waar
hij natuurlijk Tesschelschade opzocht. In het laatst van Augustus
naar het leger teruggekeerd, vond hij den tijd, verscheidene verzen
van Donne te vertalen en die vertalingen met een aardig gedicht
HET LEVEN VAN CONSTANT1JN HUYGENS.
32