groot voorrecht, dat en maakte verzen in dezelfde taal. Het is zelfs onmogelijk zich een juist beeld van onze zeventiende-eeuwsche maatschappij en van onze letterkunde te vormen, wanneer men den grooten invloed van het Latijn in dien tijd buiten rekening laat. Voor Nederlandsche geleerden was het een hunne werken toegankelijk werden voor al hunne vakgenooten in de beschaafde wereld, nu zij in eene internationale taal waren geschreven. En de dichters konden roem inoogsten ver buiten de grenzen van hun kleine vaderland. Er zijn door Nederlanders buiten gewoon veel Latijnsche verzen geschreven. Bijna ieder philoloog van naam in de Zeven Provinciën was tevens Latijnsch dichter; men denke slechts aan Grotius, de beide Heinsiussen, Barlaeus en Broekhuizen. En al heeft niet ieder van hen groote bundels verzen nagelaten, toch maakte bijna elk hoogleeraar in de classieke talen zoo nu en dan Latijnsche verzen, terwijl velen, niet van het vak, hen daarin navolgden; de rechtsgeleerde Rochus von den Honert b.v. heeft een paar Latijnsche drama's geschreven. Niet alleen kon men buiten Js lands roem inoogsten door het dichten van Latijnsche verzen, maar men was ook in de gelegen heid dingen te zeggen, die een deftig man niet geschikt vond voor de ooren van het „profanum vulgus”, en elkander op de verma kelijkste wijze te plagen. Zoo deden o.a. Grotius en Heinsius in hunne jonge jaren en zoo deden vele anderen. Ook Huygens, die van jongs af veel in het Latijn heeft gedicht en, in weerwil van al zijne drukke bezigheden, daarmede steeds is voortgegaan, heeft in menig vers zijn levenslust en zijn geest den teugel gevierd. Vooral vriend Van Baerle werd meermalen duchtig door hem geplaagd. In den zomer van 1634 werd Maastricht door den vijand belegerd; Frederik Hendrik sloeg nu het beleg voor Breda; de Spanjaarden braken toen het beleg van Maastricht op en de Prins trok weg van Breda. Barlaeus had daarop een gedicht geschreven, waarin de woorden fugit, hor r et uterque voorkomen, en wordt daarover in de maling genomen in Huygens’ versjes In Barlaei lapsum en In eundem receptui canentem, terwijl hij zich verdedigde met het vers, Super ficto lapsu responsio. Barlaeus heeft een brief geschreven vol comisch scepticisme; Huygens antwoordt met het vers Sexto Empirico Barlaeo en de ander verdedigt zich op dezelfde wijze met Constantino Hugenio sectae Pyrrhoniorum novo 40 HET LEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1917 | | pagina 48