troepen achterbleef om Schenkenschans te heroveren, wat 30 April 1636 plaats had. In October en in December had Huygens’vrouw hem in het leger een bezoek gebracht. De ongelukkige veldtocht van 1635 maakte, dat Huygens maan den lang kon uitrusten van de vermoeienis, de ontbering en het harde werk, dat het kampleven met zich brengt. Het leger trok eerst in het laatst van Augustus 1636 te velde en de secretaris van den Prins kon zich wijden aan zijn gezin en zijne vrienden. Den iqden Juli reisde hij met zijne vrouw naar Amsterdam, om een huwelijk in de familie Van Baerle bij te wonen, en vijf dagen later zeilden beiden met Barlaeus, Vossius, Wicquefort, Baeck en en nog een paar anderen naar Muiden, waar een bezoek aan Plooft en zijne vrouw werd gebracht. Het tochtje was heel aardig ge weest, maar tegen den avond begon het te stormen en Vossius, Barlaeus en Wicquefort wilden de overige gasten niet vergezellen op den terugtocht over de Zuiderzee. Daarover viel Huygens Van Baerle aan; de Amsterdamsche professor verdedigde zich en nu werd er tusschen beiden eene serie van Latijnsche verzen ge wisseld, binnen weinige dagen geschreven. Vergeef het, Flaccus, dicht I luygens, dat aan Hollandsche dichters niet de macht ge geven is om alles te wagen. Barlaeus beantwoordde den aan val in een gedicht, dat op enkele woorden na gelijk is aan dat van den aanvaller. Vanwaar die plotselinge watervrees bij vochtige dichters, vraagt Huygens; ik heb gehoor gegeven aan het verzoek van mijn gastheer en gastvrouw; als ik gevreesd heb, deed ik hun daarmede'een genoegen, antwoordt van Baerle. Gij hadt meer op met wijn dan met water; uw geminacht boek, o Selden! heeft succes; een Hollander zwemt liever in de gesloten dan in de open zee, schertst Huygens. Ik ben het niet alleen, die liever bij den wijn bleef en voor de golven vreesde; werp ook Vossius en Wicquefort uwe beschuldigingen naar het hoofd, antwoordt de aangevallene. Een moedig vrijer van Tesselschade, roept Huygens uit, de pen en de wijnflesch zijn zijne wapenen; als hij water ziet, schrikt hij; hij durft het niet eens drinken. Ik heb niet zooals gij de góden getrotseerd, antwoordt de professor, en ben dus een godvruchtig man; bovendien is het water voor de visschen. Het is beter zich in zijne daden door godsvrucht te laten leiden dan door het blinde toeval. Gij zijt een voorzichtig wijsgeer, meent HET LEVEN VAN CONSTANT!JN HUYGENS. 42

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1917 | | pagina 50