55 4 orgel het kerkgezang hoorde begeleiden, besloot -hij niet langer te wachten, vooral ook, omdat de Prins hem beloofde, als het boekje insloeg, een orgel in de hofkapel te zullen doen plaatsen. Zoo kwam het dan half Februari 1641 uit met eene opdracht aan de overheid van den Haag, maar zonder den naam van den schrijver. Aan allerlei menschen, vooral aan theologen, zond de schrijver present-exemplaren met het verzoek, hunne meening over de quaestie mee te deelen; de grijze Wtenbogaert, thans niet langer balling, werd evenmin vergeten als Voetius, de verklaarde tegenstander van elke verandering. De antwoorden van velen hunner gaf hij in het najaar van 1641 uit, maar Barlaeus bezorgde die uitgave niet, zooals eerst het plan was geweest. Intusschen hield de Prins zijn woord en liet in de hofkapel een orgel bouwen, dat in het najaar van 1641 in gebruik werd genomen. De synode verklaarde zich niet tegen het door Huygens voorgestelde orgelgebruik, dat spoedig ook buiten den Haag schijnt te zijn toe genomen. Maar geheel onbestreden bleef Huygens’ werkje niet. Jan Jansz. Calckman, een eenvoudig, bejaard bewoner der hofstad, schreef Antidotum. Tegengift van ’t gebruyck of ongebruyck van ’t Orgel, waarin hij Huygens, dien hij van papistische neigingen verdacht, meermalen vrij grof te lijf ging. Voor den Haagschen kerkeraad gedaagd wegens lastering, gaf Calckman den heer van Zuihchem wel „christelyke satisfactie”, maar schreef toch in 1642 Droevighe dachten der bedruckte Gemeynte Jesu Christi, in dese tijden der vervolginge door geheel de christenheydt, ende troostelijcke anhvoorden hares Verlossers Christi Jesu, enz., waarin echter Huygens’ naam niet genoemd wordt. Wij zijn intusschen vooruitgeloopen, Sedert den zomer van 1636 had Huygens zijne Amsterdamsche vrienden niet kunnen bezoeken; in Februari 1640 vond hij er eerst den tijd voor. Den 5den van die maand gaf Barlaeus hem in een Latijnsch vers er kennis van, dat Tesselschade te Amsterdam was aangekomen, en er werden weer allerlei poëtische plagerijen gewisseld tusschen de beide zoogenaamde medeminnaars. Den 8sten berichtte Huygens, weer in een Latijnsch gedicht, dat hij spoedig zijne vrienden 1 looft, Barlaeus, Vossius, Wicquefort en Vondel hoopte te zien, en nadat er nog heel wat verzen over en weer gezonden waren, kwam Huygens den i6den met Van Campen te Amsterdam aan en vond HET LEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1917 | | pagina 63