wel eemgszins vreemd hebben gevoeld aan het lichtzinnige hof,
waar nu een geheel andere toon heerschte dan vroeger, en dik
wijls het hoofd hebben geschud over het gebrek aan zakenkennis,
de geldverspilling en de genotzucht van den jongen Prins.
Thuis had Huygens het stil. Wel vond hij er het gezelschap
van zijn oudsten zoon Constantijn, door Frederik Hendrik tot
secretaris benoemd (welke benoeming door Willem II niet officieel
bekrachtigd schijnt), maar hij liet den jongen man weldra groote
reizen doen. Christiaan en Lodewijk studeerden te Breda en Philips,
de jongste, die niet goed kon of wilde leeren, was bij een dorps
dominee in de kost gedaan. Als eenig gezelschap bleven hem dus
zijn dochtertje Susanna, de orfde Catharina Zuerius, die de huis
houding bestuurde, en zijne boeken en muziekinstrumenten over.
Ook oude vrienden ontvielen hem. Door den dood van Hooft op
12 Maart 1647 verloor de Muiderkring zijne grootste aantrekke
lijkheid. Den i4den Januari 1648 stierf Barlaeus na een langdurig
lijden en Vossius volgde hem in 1649. En op 24 Juni van hetzelfde
jaar stierf Tesselschade;
Intusschen ging het gewone leven zijn gang. Den 25sten Mei
verliet Huygens den Haag en vergezelde den Prins op eene reis
door Overijsel, Gelderland en Utrecht, waar de nieuwe stadhouder
werd ingehuldigd. In Juli deed hij een reisje met zijn oudsten
zoon en op 15 Augustus volgde hij Willem II naar Breda, Maas
tricht en Luik. Telkens moest hij trouwens op tocht met den
onrustigen jongen man, die o.a. gaarne op het Huis te Dieren,
dat hij juist gekocht had, vertoefde, om er de genoegens van de
jacht te smaken. En hij hielp de Prinses Douairière, zooals Amalia
HET LEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS.
71
„Laet niemand zich vermeden
Haer’ onwaerdeerlickheit in woorden uijt te meten;
All wat men van de sonn derft seggen gaet haer af”,
schreef Huygens in haar grafschrift. Zoo werd in korten tijd de
Muiderkring opgelost en bleef Huygens, die trouwens de jongste
was, over. Wel was hij, ten gevolge van zijne drukke ambtsbezig
heden, zelden in de gelegenheid geweest deel te nemen aan de bij
eenkomsten op het Muiderslot of in Hooft’s woning te Amsterdam,
maar sedert zijne jongelingsjaren was hij bevriend geweest met
al de hoofdpersonen en de enkele keeren, dat hij van hun gezel
schap kon genieten, waren feestdagen voor hem.