75 De tocht naar Aurich was niet de eenige, dien Huygens in dezen tijd deed. Van 8 tot 12 Juni was hij te Cleve bij den Keurvorst van Brandenburg, om daarna te Breda aan Willem II verslag te doen van den afloop zijner zending. Den 2den Juli volbracht hij eene opdracht van den Prins bij den Magistraat van Dordrecht. Den 8sten Augustus vertrok hij naar Antwerpen, bezocht Gent en Brugge en vond den Stadhouder eenige dagen later te Middelburg. Op een tocht in September met Christiaan en zijn neef Gleser ondernomen, deels om de goederen van zijn meester te bezoeken, deels voor genoegen, bezocht Huygens o. a. Turnhout, Diest en zijne nieuwe heerlijkheid Zeelhem, waar hij de gast was van de Karthuizer monniken. Hij heeft zijne bezitting maar een paar malen in zijn leven gezien. In 1649 heeft Huygens weinig gedichten geschreven. De terecht stelling van Karel I gaven hem een paar Latijnsche verzen in de pen en de dood van zijn vriend professor Spanheim bleef niet onbezongen. Ook dateeren uit dit jaar een paar godsdienstige gedichten. Dat Huygens weinig behagen schepte in de woeste jachtpartijen van den Prins, blijkt uit zijn vers Pour les chevaux que l’on tuoit a la chasse, in October te Beekbergen, het geliefde terrein voor dat jachtvermaak, geschreven. In December begon hij met het vertalen in dichtmaat van eene menigte Spaansche anec dotes en gezegden uit de Floresta Espanola, De Apoteghmas o Sentencias; zij zijn later met den titel Uyt Spaensch OnDicht in zijne werken opgenomen. Huygens had in 1644 een paar lofdichten geschreven op LcMenteur van Pierre Corneille; zij waren gedrukt in eene Leidsche uitgave van dat blijspel en daarna overgenomen in de Fransche drukken. Nu zond hij den beroemden schrijver, die ook Latijnsch dichter was, zijne Momenta desultoria, wat aanleiding gaf tot eene brief wisseling tusschen beide mannen. In 1650 droeg Corneille aan Huygens zijn Don Sanche d’Aragon op en liet, op zijn verzoek, aan dit Drama en aan de Andromède (1651) een korten inhoud voorafgaan, zooals de gewoonte was bij het uitgeven van vele Nederlandsche tooneelstukken. Vooral voor de Prinses Douairière heeft Huygens in de jaren 1649 en 1650 veel werk verricht, om de nagedachtenis van haren gemaal te vereeuwigen. In de eerste plaats kwamen zijn bemoeiingen HET LEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1917 | | pagina 83